De grote zus van mijn oma
Pas in 1985 kreeg ik de twee laatste brieven uit de gevangenis uit het jaar 1944 van Elisabeth Sztwiertnia, mijn oudtante, in handen. Zij was de grote zus van mijn oma, Maria Zabrzynski. Voor die tijd heette het altijd dat zij in Berlijn bij een bombardement om het leven was gekomen.
Toch was haar lot een familiegeheim geworden, omdat zowel haar terechtstelling door het nationaalsocialistische Volksgerechtshof als ook de oorlogservaring en de verdrijving uit het toenmalige Sudetenland haar zus (mijn oma) en haar verwanten had getraumatiseerd. Alleen stukje bij beetje kon mijn oma de onderdelen van de ware geschiedenis vertellen; de rest vond ik in de procesakten van het Staatsarchief.
Mijn oudtante Elisabeth Sztwiertnia werd op 26maart 1905 in Troppau (het huidige Opava) geboren, als dochter van Franz Sztwiertnia en zijn vrouw Maria Fiala. Twee jaren later kwam, ook in Troppau, haar zus Maria (mijn oma) ter wereld. Franz Sztwiertnia stierf al in 1909 en zijn vrouw in 1915, zodat beide meisjes reeds jong wees werden en een voogd kregen. Niet in de laatste plaats voelde Elisabeth zich daardoor gedurende haar leven ook verantwoordelijk voor haar jongere zus.
Een vrolijk kind, dat van dieren hield
Elisabeth was echt een vrolijk kind. Na 5 jaren lager- en 3 jaren middelbaar onderwijs bezocht ze in de jaren ’20 de Handelsschool in Troppau. Volgens de herinneringen van een schoolvriendin – in juli 1985 – was ze steeds geneigd om streken uit te halen en kon je altijd met haar lachen. Ze hield erg van dieren. Foto’s laten haar als kind zien met haar kleine zus en de hond Schipsel, met de geit van bekenden en ook met de kat van een vriendin. Later had ze een hondje dat Batzi heette. In haar gratieverzoek vermeldde ze dat zij zich inzette voor de dierenbescherming.
Na de Handelsschool werkte Elisabeth in Wenen bij een filmkrant als kantoorbediende – en vanaf 1926 in Berlijn bij de Joodse Firma Fromm als kassamedewerker. In 1929 keerde ze terug naar Troppau. Van 1932 tot 1938 was Elisabeth bij de Joodse Onderneming Silesia werkzaam als correspondente. Ze had een relatie met de Joodse ingenieur Victor Potaravsky uit Brünn (het huidige Brno).
Leven onder de terreur van het nationaalsocialisme
Elisabeth moet dus de terreur van de Sudeten-Duitse nationaalsocialisten vanaf 1938 direct hebben meegemaakt, in het bijzonder die tegen de Joodse bevolking, na de annexatie door het Duitse rijk. De Joodse ondernemingen werden onteigend. In mei 1939 leefden er nauwelijks nog 2400 Joden in het zogenaamde “Reichsgau Sudetenland”, van wie de meesten nog naar concentratiekampen werden gedeporteerd.
In onze familie werd Victor Potaravsky vanaf 1938 als vermist beschouwd. Volgens de herinneringen van de al vermelde schoolvriendin kon hij vermoedelijk naar Engeland vluchten. Helaas kon er over Victor ook in de ter zake dienende archieven (Arolsen Archieven, Yad Vashem, Association of Jewish Refugees) geen nadere informatie worden gevonden.
Met dit alles was het voor Elisabeth moeilijk geworden om haar leven niet te laten beheersen door haat ingegeven door de nationaalsocialisten. Vooral de scheiding van haar verloofde raakte haar wel erg – en bovendien moest ze haar ernstig zieke tante verplegen, met als gevolg dat ze onder meer aan voortdurende slapeloosheid leed en onder behandeling stond van een zenuwarts. Vanaf 13 december 1938 vond ze uiteindelijk als kantoorbediende werk bij de burgemeester van Troppau.
Tenslotte werd ze ook van haar zus gescheiden, wiens echtgenoot Herbert Zabrzynski (mijn opa) vanaf 1938 als elektricien in het meer dan 200 km afgelegen Jauer (het huidige Jawor) moest werken en met zijn gezin Troppau verliet.
Vanaf januari 1944 marcheerde er regelmatig een groep Engelse krijgsgevangenen langs de woning van Elisabeth in de Lichtensteinstrasse. Misschien ging ze er op dit moment vanuit dat de nationaalsocialisten de oorlog al gauw zouden verliezen en dat het mogelijk zou zijn om via een van de krijgsgevangenen contact met haar verloofde in Engeland te zoeken.
Op 31 maart 1944, kort na 7.30 uur, sloeg het noodlot toe: Elisabeth liep de groep gevangenen achterna en zij probeerde – volgens haar verklaring bij de plaatselijke onderzoeksrechter – een Engelsman briefjes met papieren omslag te geven waarop Hitler aan een galg en de Engelse vlag stonden afgebeeld, omdat ze verliefd zou zijn geworden op deze Engelsman en zijn sympathie wilde wekken. Misschien kon ze op deze manier met deze versie van haar beweegredenen de aandacht afleiden van haar poging in contact te komen met haar verloofde in Engeland.
Maar er kwam niets van contact met de gevangenen; ze werd opgemerkt door de bewaker en voorbijgangers (allen nationaalsocialistische partijgenoten). Zij probeerde te vluchten, maar werd aangehouden en aan de Geheime Staatspolizei (Gestapo) overgedragen.
Geen gratie
Het Openbaar Ministerie te Troppau droeg het proces over aan Berlijn en daar opende de officier van justitie Patrisius op 10 mei 1944 voor het Volksgerechtshof het proces tegen Elisabeth Sztwiertnia, wegens het misdrijf van steun aan de vijand, overeenkomstig de toenmalige § 91.b uit het Strafwetboek. Op 14 juni 1944 werd zij daarvoor en ook wegens “ondermijning van de militaire slagkracht” (§ 5 van de toenmalige strafrechtspleging in oorlogstijd) ter dood veroordeeld.
Deze rechtsnormen werden door de nationaalsocialisten graag toegepast om hun volksvijanden ook voor kleinigheden te laten terechtstellen, hoewel dus de normen voor minder zware gevallen ook voorzagen in geringere straffen.
Elisabeth en haar zus schreven in totaal drie gratieverzoeken, waarop ze geen reactie ontvingen. In plaats daarvan vaardigde de Rijksminister van Justitie op 26 juni 1944 het bevel uit ter voltrekking van de ter dood veroordeling. Bovendien vroeg het Ministerie, in een bericht van 1 augustus 1944 aan de hoogste Rijksgemachtigde bij het Volksgerechtshof, dringend om bespoediging van de gang van zaken. Op 11augustus 1944 werd Elisabeth op de executieplaats van de strafgevangenis Berlijn – Plötsensee met de valbijl onthoofd.
Akten en Feiten
In 1985 begon ik eerst eens aan de hand van de laatste brieven van Elisabeth met een onderzoek en ook deed ik navraag bij het Centraal Bureau van de landelijke justitiële organen om meer informatie te verkrijgen over Nationaal – Socialistische misdaden in Ludwigsburg. Het genoemde Centraal Bureau begon toen met vooronderzoeken en de veroordeling van het Volksgerechtshof werd mij ter beschikking gesteld; ook lichtte het Centraal Bureau mij in over de zaak, vallend onder het Openbaar Ministerie van de Arrondissementsrechtbank Berlijn, tegen de nog levende Heinz Heugel, de bij de executie betrokken eerste officier van Justitie bij het Volksgerechtshof. Al heel gauw werd de zaak tegen Heugel wegens handelingsonbekwaamheid opgeschort. Voor wat betreft de overige eventueel nog levende daders bestreed het Berlijnse Openbaar Ministerie de bevoegdheid tot handelen. Zo scheen het, dat de overgebleven nog levende daders te oud waren of door de mazen konden glippen van het strafrechtfederalisme van de Bondsrepubliek. Toch bleef bij mij een gevoel overheersen dat er iets niet klopte.
Eind 2019 nam ik de stukken nog eens door en in 2020 kwam ik met het filiaal van de Afdeling B van het landelijk archief in Ludwigsburg tot een overeenkomst over een termijn, omdat daar sedert 2000 de processtukken van het “Centraal Bureau” voor nader onderzoek beschikbaar worden gesteld. Uit de akte kon ik toen opmaken, dat in 1985 essentiële stukken, zoals de verhoorprotocollen, mij in het geheel niet waren overhandigd en dat aanwijzingen voor andere medeplichtigen niet nader werden onderzocht. Vanaf die tijd werk ik aan een langere tekst, die de daders en hun manier van denken beschrijft, voor zo ver daarover nog gegevens voor onderzoek in aanmerking komen. In deze tekst wil ik ook de motieven onderzoeken inzake de vraag waarom de moord op Elisabeth niet verder strafrechtelijk werd voortgezet.
Gemeenschappelijk Herdenken
Vervolgens vind ik misschien nog scholen en instanties in Opava en de Duitse partnerstad Bamberg, die ik voor een herinneringsproject voor Elisabeth kan interesseren – en voor andere slachtoffers van de nationaalsocialistische terreurjustitie in het toenmalige Sudetenland. Ook wil ik mensen interesseren voor een gemeenschappelijk herdenken van hen die weliswaar geen heroïsche verzetsstrijders waren, maar die – zoals Elisabeth – niet van de ene op de andere dag de mensen wilden haten van wie ze gisteren nog hielden, die de Hitlergroet vermeden en die vervolgens misschien in God, maar in ieder geval niet in de Führer wilden geloven. Hun moed of vertwijfeling kostte hen juist daarom het leven.
Vertaling: Wim van der Sluis