Laatste herziening: 15.11.2018
In 2015 verhuisde bestuurslid van de Vriendenkring Neuengamme Arend Hulshof met zijn gezin naar de Hendrik Dienskestraat in Amsterdam. Naamgever van de straat bleek een antirevolutionaire verzetsheld die was omgekomen in Neuengamme. Hetzelfde kamp waar Hulshofs overgrootvader was overleden over wie hij het boek Rijpstra’s Ondergang schreef.
Er is meer nodig dan een straatnaam om de verhalen van de naamgevers te laten voortbestaan
Vaak had ik mijn opa gevraagd naar spannende verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Lang moest ik het doen met kwajongensavonturen uit zijn jeugd in de jaren twintig. Veldwachter Jansen bewaarde gevonden kievietseieren onder zijn pet, een grapjas uit het dorp gaf de diender een klap op het hoofd en de smurrie droop over diens wangen.
Maar toen ik een jaar of zeven was vonden mijn grootouders me groot genoeg voor de oorlogsverhalen waarnaar ik verlangde. Ze namen me mee naar het Achterhoekse dorp Zelhem, waar mijn opa was geboren.
In het centrum parkeerde mijn opa zijn auto tegenover de dorpskerk. Ernaast lag het gemeentehuis, waar mijn opa’s vader als burgemeester had gewerkt.
‘Vroeger stond daar de dorpspomp.’ Mijn opa wees naar een plek voor het gebouw. ‘Iedereen kon daar water halen.’ In de woning naast het gemeentehuis was hij opgegroeid met twee jongere zusjes en een twaalf jaar jonger broertje.
In het café tegenover het gemeentehuis vergaderden tijdens de oorlog regelmatig NSB’ers, vertelde mijn opa. ‘De eigenaar was fout.’ We liepen door. Hij wees naar een straatnaambordje.
Burgem. Rijpstrastraat
Burgemeester van Zelhem van 1921-1944
Stierf in een Duits concentratiekamp

Johannes Rijpstra achter zijn bureau in de burgemeesterskamer van Zelhem. © Privé archief Arend Hulshof.
Ik kende het verhaal van mijn overgrootvader niet en vroeg wat er was gebeurd. ‘Hij zat in het kamp Neuengamme’, zei mijn grootmoeder. ‘Daar moest hij zwaar werk verrichten onder slechte omstandigheden, bovendien had hij al een zwakke gezondheid.’ We liepen terug naar de auto. Tegenover de kerk liet mijn grootvader me het oorlogsmonument zien, met onder andere de naam van zijn vader. We stapten in hun Mercedes en we reden naar het Zelhemse kerkhof waar we het graf bezochten van mijn overgrootouders. Mijn overgrootmoeder was nog niet zo lang ervoor op 96-jarige leeftijd overleden. Ik vroeg mijn opa hoe het kon dat zijn vader in Zelhem lag begraven en niet in Duitsland. Hij vertelde dat hij met behulp van het Rode Kruis zijn lichaam na de oorlog naar Nederland heeft gehaald.
Bij hen thuis in Twente lieten mijn grootouders me het Verzetsherdenkingskruis zien dat de oud-burgemeester van Zelhem ver na de oorlog postuum had gekregen. ‘Als hij bijvoorbeeld houthakker was geweest in plaats van burgemeester, zou hij dan sterker zijn geweest zodat hij het zware werk had aankunt waardoor hij het kamp had kunnen overleven?’, vroeg ik voor ik ging slapen. ‘Misschien wel,’ zei mijn oma.
Het verleden laten rusten? Als schrijver is dat natuurlijk het laatste wat je wil
Ruim twintig jaar later besloot ik een boek te schrijven over mijn overgrootvader. Zijn verhaal bleef door mijn hoofd spelen en nu wilde ik alles over hem weten. Waarom hij was gearresteerd, hoe hij in het kamp was gekomen, hoe hij was omgekomen.

Johannes Rijpstra
Maar waar ik vooral ook in geïnteresseerd was, was de vraag: hoe kon het dat hij bij zijn arrestatie in de zomer van 1944 nog burgemeester was? Was hij een verzetsheld, die terecht begin jaren tachtig postuum het Verzetshedenkingskruis had ontvangen of had hij als burgemeester ook vuile handen moeten maken?
Ik ontdekte dat dat laatste waar was. Hij had najaar 1940 op bevel van de nazi’s de ariërverklaring getekend. Ruim een jaar later liet hij, ook weer op bevel van de bezetter, borden ophangen met ‘Voor Joden verboden’. Joden, en later ook de andere burgers, moesten eerst hun radio inleveren en later hun fietsen.
Rijpstra leek gehoor te geven aan ieder verzoek. Tegelijkertijd, zo ontdekte ik, pleegde hij ook wel degelijk verzet. Voorzichtig, en op zijn manier. Hij gaf berichten door die te horen waren op Radio Oranje aan verzetsmensen in zijn dorp, hij regelde baantjes voor Zelhemse jongemannen zodat die zich konden onttrekken aan de Arbeitseinsatz en hij had een ambtenaar opdracht gegeven om distributiekaarten achterover te drukken en die te leveren aan het verzet.
Dat laatste zou hem fataal worden. In juni 1944 werd in Ruurlo, een dorpje naast Zelhem, een onderduiker gepakt met distributiebonnen uit Zelhem. Rijpstra en een aantal Zelhemse gemeenteambtenaren werden opgepakt en vastgezet in Arnhem. Eind augustus werd de burgemeester overgebracht naar Kamp Amersfoort, in oktober werd hij naar Neuengamme verbannen. Op 9 december overleed hij in een buitenkamp in Hamburg waar gevangenen het puin en de lijken moesten opruimen van het geallieerde bombardement op Hamburg een jaar eerder.
Na de oorlog werd de Koestraat waaraan het Zelhemse gemeentehuis stond omgedoopt tot Burgemeester Rijpstrastraat. Jan Langman, de opvolger van mijn overgrootvader die in 1946 werd geïnstalleerd als burgemeester, had mijn overgrootmoeder gevraagd wat ze ervan zou vinden als de straat waarin ze ruim twintig jaar met haar man had gewoond naar hem werd vernoemd. Dat vond ze een grote eer, meldde de burgemeester aan de gemeenteraad. Vrijwel niemand in Zelhem was tegen, al vonden enkelen dat niet de Koestraat maar een andere weg naar Rijpstra vernoemd had moeten worden. Ze vonden het jammer dat de historische verwijzing verloren ging: in het verleden brachten dorpsbewoners over die weg hun runderen naar de gemeenschappelijke weide de Meene. Aan de bomen langs de Burgemeester Rijpstrastraat zijn nog altijd de metalen ringen gevestigd waaraan de koeien destijds werden vastgemaakt.
Na de verschijning van mijn boek, in het voorjaar van 2016, vroegen enkele journalisten aan me of, nu ik ontdekt had dat Rijpstra ook bijvoorbeeld borden met Verboden voor Joden in zijn gemeente had laten ophangen, het wel gepast was dat er een straat naar hem was vernoemd.
Eigenlijk had ik daar geen goed antwoord op. Ik ga er ook niet over. Maar persoonlijk vind ik dat de Rijpstrastraat de Rijpstrastraat moet blijven heten. Mijn overgrootvader was een geliefd burgemeester die ruim 23 jaar in functie was en daarmee de langstzittende burgervader van Zelhem. Als zo iemand dan op zo’n gruwelijke wijze in een concentratiekamp omkomt, dan lijkt het mij voor de hand liggen dat er dan een straat naar hem vernoemd wordt.
In het boek heb ik mijn overgrootvader niet willen sparen, en precies opgeschreven wat hij wel en niet voor en tegen de bezetter had gedaan. Zonder daar een oordeel over te hebben. Toch zijn er Zelhemmers die, zo heb ik begrepen, vinden dat ik karaktermoord heb gepleegd op mijn overgrootvader. Het verleden had ik moeten laten rusten. Als schrijver van het boek is dat natuurlijk het laatste wat ik wilde.
Om Dienske te bevrijden wilde het verzet een overval plegen op de gevangenis, maar die mislukte
Tijdens het schrijfproces verhuisde ik in het voorjaar van 2015 met mijn gezin naar de Hendrik Dienskestraat in Amsterdam-West. Aan het einde van het kleine straatje hangt een uitgebreid naambord met de tekst:
Hendrik Dienske Straat
Slotermeer
Geboren 30-6-1907 te Schiedam. Was procuratiehouder. Vanaf 1940 voorname figuur in het anti-revolutionaire verzet. Sluit zich in 1943 aan bij de Landelijke Organisatie. Vanaf oktober 1943 leider van de L.O. Noord-Holland. Overleden 16-2-1945 in concentratiekamp Neuengamme bij Helmstedt.
Oud-bestuurslid van de Vriendenkring Neuengamme Sietse Geertsema die toen nog de database met gevangenen voor de Vriendenkring Neuengamme bijhield, vroeg ik of hij meer over deze mij onbekende verzetsman wist. Hij bevestigde veel van de informatie over Dienske, die Henk als roepnaam had, op het straatnaambord. Ook hij schreef dat Dienske gereformeerd was -hij was ouderling van de Waalkerk in Amsterdam-Zuid. Bovendien was Dienske lid van de ARP (een voorloper van het CDA). Ook mijn overgrootvader was lid van die partij, hoewel hij niet gereformeerd was maar Nederlands Hervormd.
Voor meer informatie over Hendrik Dienske verwees Sietse me onder andere door naar de website www.zuidelijkewandelweg.nl, waar een artikel staat over het verzet in de Amsterdamse Rivierenbuurt tijdens de oorlog. Ook heeft Dienske een pagina op Wikipedia, en hij wordt genoemd in verschillende boeken waaronder Hun Naam Leeft Voort…, over oorlogsslachtoffers naar wie straatnamen zijn vernoemd, ook mijn overgrootvader komt voor in dit boek.
In het verzet was Dienske niet de eerste de beste. In de meidagen van 1940 had hij meegevochten in Rotterdam. Hij was toen reserve eerste luitenant. Daarna kwam hij in de illegaliteit terecht. Misschien wel door de bekende verzetsman Johannes Post, die familie was van Dienske en naar wie een straat een paar honderd meter verderop in dezelfde Amsterdamse wijk is vernoemd. Dienske gaf zichzelf de schuilnaam ‘Henk de Ridder’. Hij werkte samen met Gerrit van der Veen, werd provinciaal leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Noord-Holland, zat in het schoolverzet, werkte mee aan de illegale krant Trouw en had contact met een vervalsingsgroep uit de Zaanstreek.
Dienske woonde op de Dintelstraat in de Rivierenbuurt. Daar gaf hij leiding aan verzetsgroep De Kern, die hulp bood aan onderduikers. Dienske had zelf ook Joodse onderduikers in huis genomen.
Op dinsdagavond 4 april 1944 deed de Sicherheitsdienst een inval in een woning op de Alblasstraat. De SD-agenten hoopten Dienske op te pakken, maar die was niet aanwezig. Wel werden verschillende andere mensen gearresteerd onder wie Dienskes ouders.
Een paar weken later werd Henk Dienske alsnog in de val gelokt. Een 21-jarig meisje had hem opgebeld om een afspraak te maken in een café bij het Spui in Amsterdam. Daar werd Dienske gearresteerd door SD-agenten die in zijn tas veel belastend materiaal vonden. Dienske werd vastgezet in de beruchte gevangenis aan de Weteringschans.
Om hem en anderen te bevrijden wilde het verzet een overval plegen op de gevangenis, maar die mislukte. Eind juni plaatsten de nazi’s Dienske over naar Kamp Vught en ruim twee maanden later werd op transport gezet naar het Sachsenhausen. Mogelijk zat hij in dezelfde trein als Klaas Wieringa, de Zelhemse gemeentesecretaris en een van beste vrienden van mijn overgrootvader die ook rond die tijd vanuit Vught naar het concentratiekamp ten noorden van Berlijn werd verbannen. Wieringa zou de oorlog ternauwernood overleven. Dienske werd half oktober naar Neuengamme gebracht. Wat zijn kampnummer was, is onbekend. Zeker is dat hij op 16 februari is overleden in buitenkamp Beendorf, waar hij in de zoutmijnen van Helmstedt tewerk was gesteld.
Hoewel ze allebei lid waren van de ARP, diepgelovig waren en omkwamen in Neuengamme waren Dienske en Rijpstra eigenlijk twee totaal verschillende personen. De een was een onverschrokken verzetsman die met gevaar voor eigen leven onderduikers hielp en zelfs in huis had. De ander was een burgemeester die probeerde te redden wat er te redden viel. Allebei hebben ze op hun eigen wijze anderen proberen te helpen. Of de een meer een straat verdient dan de ander weet ik niet. Zeker is dat er meer nodig is dan een straatnaam om hun verhalen te laten voortbestaan.