Zijn ouders Herta en Carlheinz werden al op jeugdige leeftijd lid van verzetsgroepen tegen het Nationaalsocialisme. Vanwege hun politieke activiteiten werden ze al jong voor de eerste keer gevangengezet. Over de effecten van de vervolging op het latere leven van zijn ouders en ook op hemzelf, bericht Daniel Rebstock in zijn artikel voor de “Reflections-blog”.
Ik ben in september 1955 in Hamburg geboren als zoon van de accountant Herta Rebstock, geboren Winzer en van de timmerman Carlheinz Rebstock. Ik heb twee broers, geboren in 1948 en 1957. Een zusje is in 1943 op de leeftijd van 6 weken gestorven. Ik ben opgeleid als boekdrukker en heb enkele jaren als leerling gewerkt en vervolgens 42 jaar met mensen met een beperking. Ik ben nu gepensioneerd en ik probeer de familiegeschiedenis van ons gezin uit te zoeken.
Vader is helaas voor de grote “golf van belangstelling” in het jaar 1986 gestorven. Ik gebruik dit begrip omdat ik pas tegen het einde van de tachtiger jaren een voorzichtige herdenkingscultuur bespeurde. De laatste daders moesten eerst verdwenen zijn. Moeder werd aan het einde van de negentiger jaren uitgenodigd in het Hamburgs gemeentehuis voor een herdenking.
In 1934, op 16- jarige leeftijd werd mijn moeder voor de eerste keer gearresteerd
We rijden de hoek om en komen aan voor het huis van Herta Winzer. Ze woont op de tweede verdieping in de Geibelstrasse 17. Och nee, waarom heb ik haar toch gevraagd als penningmeester de financiële aangelegenheden van onze groep over te nemen? Ze is zo jong, hoe zou ze er mee om kunnen gaan met hetgeen haar te wachten staat? De mensen in de auto waarin ik zit, blijven zitten en wachten, terwijl die in de tweede Mercedes snel uitstappen. Andere SS’ers komen als uit het niets tevoorschijn en grendelen de omgeving af. Na ongeveer dertig minuten verschijnt Herta, “mijn kleine meisje”, pas 16 jaar oud, tussen twee SS’ers. Ze ziet eruit als een verschrikt konijntje, haar gezicht is zo wit als een laken als ze in de tweede wagen geduwd wordt.
Uit het boek “Gertigstrasse 56” van Ruth Stender, en komt uit de herinneringen van haar vader Werner Stender.
Mijn ouders hadden zich aangesloten bij een jeugdgroep van de KJVD (Kommunistischer Jugendverband Deutschlands) die zich later tot de zogenaamde “Versöhnlern” (verzoeners) rekende. Na hun eerste arrestatie sloten ze zich aan bij het verzet. Tot de nieuwe groep hoorden mensen met verschillende politieke en religieuze opvattingen. De eerste detentie was heel zwaar voor mijn moeder. Ze vertelde me later vaak over plattelands-meisjes die gevangen zaten wegens kindermoord, en ook prostituees en criminelen, waartegen ze zich nauwelijks kon verweren. In een interview van mijn moeder staat de zin: “Ze had zich voorge-nomen om geen gevoelens te tonen, in het bijzonder niet tegenover Gestapo functionarissen en dat lukte.”
Wat dat voor mijn verdere leven zou betekenen, heb ik pas veel later begrepen. Bij elkaar heeft mijn moeder bijna vier jaar in gevangenschap doorgebracht. Er waren twee verhalen, die mij de moed van mijn moeder duidelijk maakten. De oudere broer van mijn moeder werd eerder dan zij gearresteerd en zat elf en een half jaar gevangen. Ze hield heel erg veel van haar broer. Het is haar een keer gelukt om hem in het concentratiekamp Sachsenhausen te bezoeken en er zelf weer veilig uit te komen. Het andere verhaal wat ze me vertelde gaat over de baan bij de Rijksarbeidsdienst waarvoor ze zich in Weimar moest melden. Daar is ze ’s nachts de Ettersberg opgeklommen tot aan de buitenste begrenzing van het concentratiekamp Buchenwald om het “te verkennen”.
Vader is bij zijn eerste arrestatie 17 jaar oud
Al heel vroeg ontmoette hij [opmerking redactie: Kurt van der Walde] twee mensen die voor hem heel belangrijk waren: Rudi Mokry en Carlheinz Rebstock. Over Carlheinz heeft hij verteld hoe dankbaar hij was voor de raad die hij hem in het concentratiekamp gegeven heeft. Hij was al bij een ondervraging geweest en de verhoortechniek ervaren. Hij zei: “Hoor niet wat de SS zegt! Ren gelijk de trap op! Ga tegen de muur staan met de handen aan de broeknaad” [opmerking van de auteur: In de hoop door discipline indruk te maken.]
Uit de herinneringen van Kurt van der Walde, opgeschreven door zijn dochter Norma.
Mijn vader heeft korte tijd doorgebracht in het concentratiekamp Fuhlsbüttel, maar de langste tijd van zijn bijna zes jaar durende gevangenschap was in de jeugdstrafinrichting Hahnöfersand. Na de gevangenschap werd hij ingelijfd in het strafbataljon 999. Hij schetste mij later, dat ze ontwapend werden, maar in uniform in het concentratiekamp Buchenwald ingesloten werden. De situatie was zeven maanden voor het einde van de oorlog zo verwarrend, dat de 99’ ers na enkele dagen uit het concentratiekamp werden vrijgelaten. Moeder vertelde steeds weer, dat vader dagenlang niet uit bed was gekomen en niet kon spreken over de dingen die hij in Buchenwald had gezien.
Na de detentieperiode
In het jaar 1943 kwam het eerste kind van mijn ouders, onze zus Susanne, op de wereld. Susanne werd met een zware handicap geboren en overleed na zes weken. Na het einde van de Naziterreur zochten de eerder vervolgden erkenning en hulp. Overal waar ze hulp zochten, troffen ze vaak hun voormalige kwelgeesten, die zich weer bij de overheid en bureaus van de overheid genesteld hadden. Mijn moeder trof na 1945 op straat zelfs weer de Gestapoambtenaar die haar had gearresteerd. Aanvragen voor behandelingen en pensioenen van vroegere vervolgden werden vaak met standaardteksten afgewezen.
Na de oorlog
De koude oorlog begon en daarmee voor communisten verdere, nieuwe vervolging. Hechtenis en verlies van werk was daaraan gekoppeld. De vroegere kwelgeesten hadden het overal weer voor het zeggen.
In het jaar 1956, na de dood van Stalin, volgde de 20ste partijdag van de Communistische Partij van de Sovjetunie in de Unie van Sovjetrepublieken met het onthullen van de misdaden van Stalin. De hoop van mijn ouders op een debat en verdere democratisering in hun partij werd de bodem ingeslagen. Ze werden uit de partij gezet en daardoor ook afgesneden van de mensen met wie ze voor hun gemeenschappelijke ideeën jaren in hechtenis hadden doorgebracht.
“Wirtschaftswunder”
Vader studeerde aan de avondschool af in de civiele techniek en heeft het in de zestiger jaren als architect tot een zekere welstand en aanzien gebracht. Maar zelfs bij dit werk stond zijn verleden hem in de weg. Op grond van zijn politieke verleden kon hij niet het voor de uitoefening van zijn beroep noodzakelijke visum voor de USA verkrijgen. Toen in de bouwwereld oneerlijke praktijken toenamen en ook van hem werden verwacht, gaf hij zijn goedbetaalde baan op en werd hij zelfstandige met het daaraan verbonden persoonlijke risico.
De effecten van de vervolging
Eén herinnering aan mijn ouders blijft mij altijd bij. Het onvermogen om “gewoon” te doen bij het leven van alledag. Als ik er grapjes over maakte waarom ze contact met buren of mensen op straat uit de weg gingen was het altijd: “We weten niet wat ze in het verleden gedaan hebben.” Bij ons thuis kwamen vrijwel uitsluitend voormalige vervolgden op bezoek. Voor mij was het als kind al duidelijk dat er buiten het huis van mijn ouders niet over het lot van mijn ouders gesproken werd. Wij hebben zogezegd het samenzweerderige overgenomen. De discipline van de ouders, geen gevoel te tonen tegenover de Gestapo bijvoorbeeld, heeft met kinderen ook wat gedaan. Dat met die gevoelens was nooit eenvoudig. Het heeft veel inspanning en werken aan mijzelf gekost, om te begrijpen welke last ik daardoor met me meedraag.
Moeder heeft al in een vroeg stadium speciaal gelet op de psychische effecten van haar gevangenschap. Het was haar ook snel duidelijk dat het trauma dat ze had opgelopen generaties lang door kan werken. Ze voorzag zichzelf en ons van relevante literatuur en begon al in de zestiger jaren therapeutische hulp te nemen. Vader heeft lang alles opgekropt. Jammer genoeg heeft hij pas heel laat de mogelijkheid ingezien om voor zichzelf juiste hulp in te roepen.
Politiek denkend en handelend zijn mijn ouders altijd geweest. Ze volgden de Praagse Lente hoopvol, om daarna weer een terugval naar dictatuur en geweld te beleven. In de jaren zeventig werkte mijn vader nauw samen met Spaanse immigranten, die voor het fascisme van Franco waren gevlucht.
Moeder en vader zijn in Hamburg op het ereveld van de “Geschwister Scholl” Stichting begraven. Met hen velen, die vroeger bij ons op bezoek kwamen.
Vertaald door Krijn Smit