Arend Hulshof is journalist en hoofdredacteur van het mensenrechtenmagazine Wordt Vervolgd, een uitgave van Amnesty International Nederland. Hij schreef het boek Rijpstra’s Ondergang, over zijn overgrootvader Johannes Rijpstra die in 1944 overleed in Hamburg-Spaldingstraße, een buitenkamp van Neuengamme. Arend Hulshof is daarnaast bestuurslid van de Nederlandse Vriendenkring Neuengamme. Ulrich Gantz voerde via internet een interview met hem.
Ulrich Gantz: Je hebt een boek over je overgrootvader Johannes Rijpstra geschreven. Hij was van 1921 tot 1944 burgemeester van de gemeente Zelhem in de Achterhoek. Je hebt in Nederland het gezegde “burgemeester in oorlogstijd”. Wat wordt daar precies mee bedoeld?
Arend Hulshof: ‚Na de oorlog is dat inderdaad een zegswijze geworden in Nederland. Iemand die zich gedwongen voelt om beleid uit te voerenof mee te werken aan een systeem waar hij of zij eigenlijk tegen is, kan zichzelf een ‚burgemeester in oorlogstijd‘ voelen. Je voert het beleid of de maatregelen toch uit om erger te verkomen. Om die reden zouden veel Nederlandse burgemeesters vanaf 1940 ook hebben meegewerkt met de bezetter. Het is eigenlijk een vrij beladen term. De vergelijking gaat altijd mank. In vredestijd zijn de omstandigheden altijd anders dan tijdens een oorlog. Overigens zou de term ‚burgemeester in bezettingstijd‘ meer de lading dekken, maar dat is een ander verhaal.‘
Ulrich Gantz: Wat waren de dilemmas voor jouw overgrootvader? Hoe ver werkte hij met de bezetter mee? Hoe kwam hij naar Neuengamme?
Arend Hulshof: ‚Zeker in de eerste jaren van de bezetting voerde hij, voor zover ik dat heb kunnen achterhalen, vrijwel alle maatregelen uit die de nazi’s hem oplegde. Hij liet borden ophangen met ‚Voor Joden verboden‘, hij vorderde op last van de bezetter fietsen en radio’s en hij werkte mee aan de Winterhulp, de omstreden liefdadigheidsinstelling van de nazi’s. In hoeverre hij daarmee geworsteld heeft, is moeilijk te achterhalen.
„
Zeker is dat hij tegen de bezetting was en tegen het nazibeleid. Hij tekende nu en dan protest aan en heeft later ook in zekere zin verzet gepleegd. Zo hielp hij jongemannen aan baantjes zodat ze zich niet hoefden te melden bij de Arbeitseinstaz. Daarnaast kregen onderduikers in zijn gemeente mede dankzij hem toch distributiebonnen. Dat laatste zou uiteindelijk leiden tot zijn arrestatie, nadat de nazi’s deze sabotage hadden ontdekt. Via de koepelgevangenis in Arnhem en Kamp Amersfoort kwam hij uiteindelijk in oktober 1944 terecht in Neuengamme.
Ulrich Gantz: Was de herinnering aan Johannes Rijpstra nog levendig in jouw familie, werd over hem gesproken?
Arend Hulshof: ‚Er werd zeker over hem gesproken. Ik heb nooit ervaren dat het een taboe was, zoals veel andere nabestaanden van kampslachtoffers dat wel hadden en hebben. Andere familieleden van Rijpstra hebben een andere ervaring. Zij zaten er misschien dichterbij. Als achterkleinzoon heb ik uiteindelijk meer afstand tot hem. Maar ik heb nooit het idee gehad dat ik er niet met mijn grootvader, Rijpstra’s oudste zoon die 25 was toen zijn vader overleed, over kon praten. Ik heb hem altijd alles kunnen vragen. Helaas heb ik mijn grootvader niets meer kunnen vragen toen ik met mijn onderzoek begon, hij was toen al te oud, dat heb ik weleens als een gemis ervaren.‘
Ulrich Gantz: Hoe kwam de gedachte bij je op, een boek over hem te schrijven? Jij hoort uiteraard bij de vierde generatie.
Arend Hulshof: ‚Zijn verhaal heeft me altijd geïntrigeerd. In 2009 begon ik een en ander uit te zoeken. Toen ik hoorde van het archief in Bad Arrolsen besloot ik daar heen te gaan. Ik ging die zomer ook voor het eerst naar Neuengamme. Naarmate ik me verder in zijn verhaal verdiepte, raakte ik steeds meer geïnteresseerd.
Arend Hulshof: ‚Ik heb daar op zich niet veel moeite mee. Ik vind dat ze in het hostel waardig omgaan met het verleden. Er hangen op de begane grond twee grote platen met informatie over het kamp aan de muur. En op de voorgevel van het hostel hangt een herdenkingsplaquette. Je kunt niet van iedere plek een museum maken, tegelijkertijd blijft het een gek idee. Je ziet drinkende jongeren op een plek waar ruim zeventig jaar geleden de gruwelijkste misdrijven werden gepleegd.‘
Ulrich Gantz: Je bent bestuurslid van de Vriendenkring Neuengamme. Waarom hou je je nog steeds met het verleden bezig? Wat is jouw drijfveer?
Arend Hulshof: ‚Ik werd ervoor gevraagd. En ik vond het zeer eervol. Mijn interesse ligt vooral in het verhaal van mijn overgrootvader en in de dilemma’s waar hij als burgemeester mee worstelde. Dat blijft intrigerend. En dat geldt voor veel meer oorlogsverhalen.‘