In augustus 2020 deed Mala Heinrich op ons blog reeds verslag van haar onderzoek naar de lotgevallen van haar tante Annemarie, die op 23jarige leeftijd, in de zomer van 1943, overleed ten gevolge van een injectie, haar toegediend in de Psychiatrische Kliniek te Neuss. Door haar naspeuringen kon Mala Heinrich de weg van Annemarie door verschillende psychiatrische instellingen ten tijde van het naziregime natrekken, patiëntendossiers in verband brengen met andere gebeurtenissen uit het leven van haar tante, navraag doen naar in de verslagen opgenomen diagnoses en deze ter discussie stellen. Zodoende kon ze uiteindelijk tot de conclusie komen dat haar tante inderdaad werd geëuthanaseerd. De bijdrage vindt u hier.
De eerste blogbijdrage sluit Mala Heinrich af met de wens om ter herinnering aan haar tante een
stolpersteen te laten leggen. Over de lange, vaak moeizame weg naar de plaatsing van deze stolpersteen vertelt zij in het hiernavolgende artikel.
Veel is er gebeurd sedert de eerste publicatie over de geschiedenis van Annemarie op dit blog. Ik kreeg de ingeving om kort na die publicatie contact op te nemen met het meldpunt voor een stolpersteenplaatsing in Potsdam -dat men kan vinden via de website van Günther Demnich.
Ik stuurde hem “als bewijs” inzake het lot van Annemarie de link voor de blogbijdrage.
Het duurde maanden; het antwoord op een hernieuwde aanvraag was ontnuchterend. De historicus leek alles te betwijfelen, want hij eiste van mij “een sluitend bewijs met alle documenten van de lijdensweg der betrokkenen” Ik voelde me gekwetst en alleen gelaten na mijn jarenlange, ook psychisch belastend onderzoek, door de steeds weer ervaren mislukkingen. Toch vatte ik na enige tijd weer moed en besloot ik mijn project niet te laten vallen door aan de eisen te voldoen: Ik begon eindelijk met een gericht verzoek aan het Stadsarchief in Neuss, iets wat ik jarenlang voor me had uitgeschoven na de afwijzende reacties uit de Psychiatrie en het klooster aldaar. Toendertijd was de teleurstelling te groot. Nu echter ontmoette ik een vriendelijke en betrokken historicus, die zich direct leek te verheugen dat ik contact opnam. Kort tevoren zou namelijk de overlijdensacte van Annemarie Siegfried in het Einwohnerfindbuch (bewonersregister) zijn opgedoken; inclusief de namen en doodsoorzaken van ca. 30 overige personen, die allen na een vermoedelijk gewelddadige dood, onder uiteenlopende omstandigheden, pas in 1948 op één en dezelfde dag aan dat boek waren toegevoegd op oorspronkelijk nog openstaande plekken.
Ik besloot resoluut naar Neuss te rijden en mij ter plaatse te melden.
Op een warme junidag in het jaar 2021, bijna 80 jaren na de dood van Annemarie, volgde weer een mens uit de familie haar sporen naar Neuss. Op het Archief wachtte mij een warm onthaal en de stadsarchivaris liet zich de kans niet ontglippen om mij persoonlijk uit te nodigen voor een klein hapje in zijn stad – waarbij ik bovendien nog een kleine rondleiding door de plaats kreeg – omdat het ook voor hem van belang was, met een nakomeling van een in zijn stad geëuthanaseerd persoon te spreken en meer gedetailleerd over haar leefomstandigheden te worden geïnformeerd. Want hij had zich door deze aparte vondst voorgenomen de bijzonderheden van die ontdekking van namen en doodsoorzaken verder na te gaan en deze mensen dienovereenkomstig te eren.
Toen mocht ik de bladzijde met overleden inwoners inzien, met de datum en vermelde doodsoorzaak van mijn tante Annemarie Siegfried, op 12 juli 1943 gestorven aan: Manie, “Hartstilstand”.
De vermelding was vermoedelijk ingeschreven door een hulp van de kloostergemeenschap, omdat zij in tegenstelling tot een non, een voor- en achternaam had vermeld. Volgens de historicus wijst de inschrijving alleen op de mondeling overgeleverde toedracht van de dood van Annemarie en wel door een morfine-injectie in een “toestand van opgewondenheid”. Heeft ze misschien begrepen dat zij de volgende dag naar het “moordbedrijf” in Hamar zou worden overgebracht?
Of heeft ze misschien zelfs persoonlijk om een injectie gevraagd, met in gedachte de zelfgekozen dood van haar vader, gezien zijn uitzichtloze situatie? Ze moet zich zeer alleen hebben gevoeld.
Na deze enerverende ontmoeting liep ik langzaam tussen de bloeiende perken bij de vestingmuur naar het klooster der Augustinessen, nu de plaatselijke Psychiatrische Kliniek. Delen van het oude huis, uit rode baksteen opgetrokken, geïntegreerd in een modern gebouwencomplex.
Ik stond een hele tijd voor het gebouw, in gedachten verzonken, mij afvragend of Annemarie bij haar “aflevering” dezelfde weerzin oproepende indruk kreeg van deze verwenste duistere plaats? Of ze ooit door deze op straat uitziende vensters vol verlangen naar buiten keek, vermoedend dat deze plaats het laatste station zou zijn in haar leven?
Toegang tot het gebouw was op deze vrijdagmiddag niet mogelijk; ik had me niet aangemeld. Zo liep ik tussen weelderig bloeiende bloemperken langs patiënten op bankjes, van wie ik alleen in het voorbijgaan luide en vreemde gesprekken opving. In de moderne kapel kon men een wens op een briefje schrijven: in tranen schreef ik een voorbede voor Annemaries zielenrust; de drukkende zwaarte van haar lot was hier voelbaar aanwezig. Bloeiend in haar 23ste levensjaar had ze toch nog een heel leven voor zich – wanneer ze hulp zou hebben gekregen, gesprekken, liefdevol begrip en aandacht, om zelf haar leven in nieuwe banen te leiden, uit de familie, weg uit de voorgeschreven engte. Ze zou misschien haar mogelijk in Tübingen ontstane verlangen naar verandering van studievak of beroep hebben gerealiseerd, misschien een man gevonden en zelf kinderen hebben gekregen als de tijden anders waren geweest. En ik zou nu misschien in de familie niet zo alleen zijn met mijn gedachten. Toch hebben misschien zo de duistere muren haar laatste schreeuwen opgeslokt, tot ze verstomden en er geen leven meer in haar was. En ze zwijgen precies zoals de nonnen, die door het naziregime tot medeschuldigen werden gemaakt.
Na deze bewogen dag verliet ik Neuss met een duidelijk meer opgelucht gemoed dan op het moment van aankomst – en ik reed naar Blankenburg. Daarheen waren Annemarie en mijn grootmoeder direct na het ontslag uit Tübingen gegaan, mogelijk om oplaaiende familieconflicten in Potsdam met niet te voorziene gevolgen in deze tijd te vermijden. Ik zocht het huis van August Winnig (de stiefvader van Annemarie; opm. v.d. red.), dat ook met behulp van het stadsarchief niet zo eenvoudig was te vinden. De plek blijft me vreemd, maar toch vond ik zijn graf op de oude bosbegraafplaats, het mij uit kinderdagen in Goslar zo vertrouwde rode zandstenen kruis. Daar kwam ik wat bij van de gebeurtenissen tijdens m’n reis in het verleden van Annemarie en ik herinnerde ik mij weer de schoot van mijn grootvader als de meest vredige plaats in mijn kindertijd.
Daarna en gesteund door de historicus in Neuss voelde ik me sterk genoeg om opnieuw in Potsdam aan de bel te trekken. Uit voorzorg had ik eerst een e-mail aan de voorzitter van de organisatie van Stolperstenenplaatsing geschreven; daarin schetste ik mijn situatie in ’t kort en mijn ergernis over de afwijzing door de gevolmachtigde functionaris.
Ook zij gaf me de moed om door te gaan. En inderdaad: deze keer was het antwoord positief. De voortgezette behandeling door een groep leerlingen werd aangekondigd en ik begon langzaam te hopen op een goede afloop.
Ook ten aanzien van het verdere verloop moest ik echter alert blijven en vaak wijzen op de bescherming van mijn gegevens en mijn rechten als familielid, mijn recht op uitleg inzake beschikbare documenten door de overheden. Hier schijnen vragen in het kader van het goede project van de stolperstenen niet geheel opgehelderd te zijn, zoals ik intussen ook via en van anderen hoorde. Want op het moment waarop het eigen familie- onderzoek aan een officiële instantie moet worden doorgegeven om een stolpersteenplaatsing te bewerkstelligen, lopen we gevaar dat de zaken ons door experts “afhandig kunnen worden gemaakt”, om deze eventueel naar eigen goeddunken te kunnen gebruiken; misschien zelfs in de overtuiging dat dit de juiste gang van zaken is – omdat alleen zij over de nodige vakkennis beschikken en daarmee over de beoordelingsbevoegdheid. De ervaringen wijzen echter uit, dat zich in tegenstelling tot een geval van criminaliteit, in de waarheidsvinding naar de achtergronden van moord in de nazitijd, het vaak slechts kan gaan om waarschijnlijkheden; alleen reeds op grond van de lange tijd sinds de gebeurtenissen. Ook hier zijn aanwijzingen behulpzaam en nodig, maar deze bestaan niet alleen uit onweerlegbare feiten of vondsten.
Juist in de sfeer van euthanasie en de evaluatie ervan, zijn bijdragen uit de familie van het slachtoffer, de daar heersende geestelijke atmosfeer en de onderlinge relaties buitengewoon belangrijk om tot een overzichtelijke samenhang van gegevens of tot gemeenschappelijk handelen te kunnen komen en wel in het belang van een familielid in nood. Hierbij oriënteer ik me op de ideeën van historicus Götz Aly: “Die Belasteten”
Zo heeft het aanvankelijk wat stuntelige contact met een geëngageerde groep leerlingen van het Berta von Suttner- Gymnasium en hun lerares in Babelsberg, intussen zich tot teamwork ontwikkeld.
Zij ontvingen van de gevolmachtigde van de stad de gegevens over Annemarie en nu moeten ze aan een flyer over haar leven werken, die tot op de dag van de stolpersteenplaatsing getoond kan worden. De datum staat al vast.
In januari van dit jaar reisde ik naar Babelsberg voor een bijeenkomst in de school; daarbij liet ik de leerlingen veel familiedocumenten en foto’s van Annemarie en de familie zien en ik vertelde het een en ander over hen. Ze hadden zelf onderzoek gedaan, alles nog eens nageplozen en zelfs materiaal over het verblijf van Annemarie in Neuhaldensleben bij Magdeburg gevonden, dat ze mij ter beschikking stelden.
Evenwel hadden zich zodoende bij hen ook bepaalde ideeën gevormd over Annemarie en haar familie, die vermoedelijk door hun eigen levens- en familieachtergrond beïnvloed waren. Deze ideeën werden echter steeds duidelijker door hun vragen en mijn openhartige antwoorden, zodat foute veronderstellingen konden worden gecorrigeerd en er volgens mijn waarneming in ieder geval een constructieve en vriendelijke werksfeer heerste; deze zal vermoedelijk ook in de flyer tot uitdrukking komen.
Daardoor ervoer ik zelf een merkbare verlichting: de zwaarte van het lot van Annemarie, de toenmalige situatie van de familie en het onderzoek ernaar drukken nu niet meer alleen op mijn schouders.
Door deze ervaring begon ik nog eens meer te begrijpen van foto’s en nieuwgevonden documenten.
Ik vermoed nu dat Annemarie in de zomer van 1942, na een succesvol afgelegd fysica-onderdeel van het tentamen in de medische studie, zeer opgelucht en gelukkig naar haar familie in Potsdam reisde, zoals een laatste foto daar in de tuin laat zien. Ze had haar lange vlechten laten afknippen en kijkt gelukkig en tevreden in de camera. Was ze misschien toen ook verliefd? Waarom verhuisde zij toen naar Tübingen? Volgde ze eventueel de student voor wiens huisdeur ze in oktober zo jammerlijk klagend door de politie werd opgepakt, die haar vervolgens bij de Psychiatrie afleverde?
In de kliniek uitte ze later voor de eerste keer haar verlangen om van studievak te willen veranderen, hetgeen in de traditionele opvattingen van de gevestigde artsenfamilie waaruit zij afkomstig was, vermoedelijk beslist niet werd gewaardeerd; vooral niet omdat zij de helft van de studie al had afgerond – en omdat verandering van studierichting in deze tijd zeker niet eenvoudig was.
In ieder geval vond het ontslag van Annemarie uit de kliniek plaats – om niet opgehelderde redenen – op 18 -01-1943. De opnieuw ingetreden escalatie van haar toestand in het huis van August Winnig in Blankenburg, enkele dagen voor haar 23ste verjaardag, zou daarmee misschien toch verband kunnen houden.
De heropname op 01-02-1943 gedurende twee dagen in de gesloten afdeling te Haldersleben, later op een open afdeling in Neuhaldensleben, op haar verjaardag (04-02- 1943) laat een jonge vrouw zien in “gestichtskleding”, met langer geworden haar, die zich verzet, terwijl ze de ogen sluit en zich zo doende tracht te beschermen. De aldaar gestelde diagnose luidde: acute toestand van opgewondenheid. Men had haar kennelijk niet gesteriliseerd; ook werd ze niet als erfelijk belast beschouwd. Toch werd ze, voorzien van het stempel “ongeneeslijk”, ontslagen op aandringen van mijn grootmoeder, om in de Universiteitskliniek van Jena nieuwe behandelingen te ondergaan. Want het was bekend dat in Neuhaldensleben moord op ongeneeslijke patiënten plaatsvond. Daarvan wordt evenwel in de levensbeschrijving door het huidige bevoegd gezag van het ziekenhuis AMEOS niets vermeld in het beknopte historisch overzicht.
Wat de aanleiding was tot de overplaatsing van Annemarie naar Neuss en wie daartoe de opdracht gaf, blijft onbekend. Er moet toch zeer waarschijnlijk worden uitgegaan van een familieconflict, omdat zij een weg wilde zoeken naar een door haar zelf te bepalen leven, dat zij door haar uitkering als half wees zelf zou kunnen bekostigen. Dit besluit kon echter door mijn grootmoeder en mijn moeder kennelijk niet meer worden ondersteund, hetgeen vermoedelijk de achtergrond van haar gewelddadige dood blijkt te zijn. Zij was met haar vrijheidsdrang haar tijd vooruit; haar verwanten voelden zich daardoor vermoedelijk zelf bedreigd.
Vandaar resteert er voor mij niets meer dan mijn verdriet en een gedicht:
Annemarie Siegfried
04.02.1920 – 12.07.1943Ik heb je altijd gemist,
– Je Nicht
Je was me zo nabij.
Ik vond je door het zoeken naar mijn eigen leven.
Jouw leven leerde mij:
Durf het aan te vertrouwen op je eigen verstand en gevoel,
Ook wanneer niemand begrijpt of wil vatten wat je gelooft.
“Uw wil geschiede”, staat er.
Nu krijg jij je plek in onze wereld.
Vertaling: Wim van der Sluis