Vijf jaar na mijn uitnodiging om deel te nemen aan de Consultatieve Conferentie (met betrekking tot het nationaalsocialisme) over Historisch-Politieke Opvoeding en de Rol van Afstammelingen van Holocaust Vluchtelingen en Overlevenden, is mijn band met Keulen, de stad waar mijn grootmoeder opgroeide, sterker geworden.
De afgelopen jaren is er wat meer informatie aan het licht gekomen over het lot van mijn grootmoeder en haar familie. En terwijl mijn familie zich voorbereidt op de bar mitswa van mijn zoon, is er nog een andere verbinding met het verleden aan het licht gekomen.
Als onderdeel van onze voorbereidingen hebben we overwogen om voor mijn zoon een talliet te kopen, een gebedsmantel die door mannen in de synagoge wordt gedragen. Het zal niemand verbazen dat er verschillende maten, kleuren en stijlen zijn. Zomaar uit het niets vertelde mijn vader me dat hij een talliet had die zijn moeder had meegenomen toen ze uit Duitsland vluchtte. En zo zal mijn zoon op zijn grote dag een belangrijk familiestuk dragen als onderdeel van de ceremonie.
In mijn vorige artikel schreef ik dat het niet ongewoon is voor overlevenden van de Holocaust en vluchtelingen om te zwijgen over hun ervaringen. De onmenselijkheid die ze ervoeren voordat ze vluchtten, het schuldgevoel dat ze overleefden terwijl hun familieleden omkwamen en de uitdagingen – zelfs onmogelijkheden – om een nieuw leven op te bouwen of zich te integreren in een vreemde cultuur met een andere taal spelen hierbij een grote rol.
Dit waren ook de uitdagingen waarmee mijn grootmoeder Sally werd geconfronteerd. Ik was verrast toen ik ontdekte hoeveel van de andere vluchtelingen die ik via mijn werk kon ontmoeten en steunen, het lot van mijn grootmoeder deelden en ook met de laatste boot of het laatste Kindertransport uit het door de nazi’s bezette Europa vlak voor het uitbreken van de oorlog in het Verenigd Koninkrijk aankwamen. Volgens haar dossier in het archief van het Joods Vluchtelingen Comité arriveerde mijn oma op 31 augustus 1939. Een dag later viel Duitsland Polen binnen en op 3 september verklaarde Groot-Brittannië de oorlog, waardoor vluchtroutes over het hele continent werden afgesloten. Ze ontsnapte met moeite. Hoe hard ik ook probeer om me voor te stellen hoe dat gevoeld moet hebben, ik kom nooit in de buurt van de verbijsterende vertwijfeling en eenzaamheid die ze gevoeld moet hebben. Ze verliet Keulen na het doorstaan van meer dan zes jaar van toenemende onderdrukking, beperking en vernedering. Ze beleefde de terreur van de Kristallnacht en de arrestatie en deportatie van haar jongere broer Max als onderdeel van de Polenaktion (de deportatie van Joodse mannen van Poolse afkomst van Duitsland naar Polen). Ze moest ook afscheid nemen van haar ouders, omdat de veiligheid en het welzijn van het gezin existentieel werden bedreigd.
Wat zou mijn oma hebben aangetroffen toen ze in Groot-Brittannië aankwam? Hoewel zo’n 60-70.000 mensen, voornamelijk uit Duitsland en Oostenrijk, hier hun toevlucht vonden, was Groot-Brittannië in het begin van de oorlog geen plek waar vluchtelingen uit nazi-Duitsland bijzonder verwelkomd werden. De verdenking dat ze een vijfde colonne vormden die de Britse samenleving infiltreerde en in het geheim de Duitse oorlogsinspanningen steunde, werd op het hoogste niveau geuit en leidde ertoe dat premier Winston Churchill opdracht gaf tot de internering van duizenden mannelijke Duitse en Oostenrijkse vluchtelingen tussen 16 en 65 jaar, bekend als “Collar the lot”. Minder bekend is dat Joden en pro-Duitse fascisten vaak samen werden geïnterneerd!
Uit de correspondentie die we na de dood van mijn oma in haar huis vonden, weten we dat ze wanhopig op zoek was naar informatie over haar familie en zelfs de Sovjet-ambassade aanschreef. Onder haar papieren bevonden zich hartverscheurende persoonlijke brieven van haar moeder in Keulen, die ze voorzichtig had geschreven om censuur te vermijden. Het is niet duidelijk of deze brieven tijdens de oorlog aankwamen of in een bundel na mei 1945. Mijn grootmoeder was een van de gelukkigen die een visum voor huisbediende kreeg, waardoor ze op verschillende plaatsen in Zuid-Engeland ging wonen, te beginnen in Clevedon in het uiterste zuidwesten. Ergens begin jaren veertig leerde ze mijn grootvader kennen en uiteindelijk werd in mei 1944 mijn vader geboren. Misschien door mijn grootmoeders ervaringen groeide mijn vader op in een omgeving waar hij warmte, liefde en zorg miste, als de zoon van een moeder die niet kon functioneren in een wereld waarin het vertrouwen en de familiestructuur waren vernietigd. Telkens als hij durfde te vragen naar haar familie – zijn grootouders – werd het gesprek afgekapt en werd hij teruggewezen. Mijn vader ziet zichzelf niet als slachtoffer, maar je zou gemakkelijk kunnen zeggen dat de nazi’s hem van zijn moeder hebben beroofd. Zoals veel babyboomers (kinderen geboren rond het einde van de oorlog) van vluchtelingen, had hij geen grootouders – in tegenstelling tot tegenwoordig, waar het niet ongewoon is dat kinderen hun overgrootouders kennen. Hij groeide ook op met een buitenlandse (Duitse) moeder.
Toen ik en mijn zussen werden geboren, was onze grootmoeder min of meer een eenling, een vrouw die nooit echt deel uitmaakte van ons leven. Terwijl we uitkeken naar bezoekjes aan onze grootouders van moederskant, was een bezoek aan onze grootmoeder van vaderskant gewoon niet hetzelfde. In het victorieuze Groot-Brittannië na de oorlog heerste zuinigheid en de vluchtelingen en overlevenden die hier na het einde van de oorlog kwamen, richtten zich op het opnieuw opbouwen van hun leven. Maar Sally kon zich hier niet van losmaken en bleef nog steeds diep geraakt door haar belevenissen.
Veel nakomelingen van Joodse vluchtelingen hebben het over de ‘doos’, een nooit te openen verzameling van papieren en spullen met betrekking tot de oorlog, die vaak in een kast of op zolder wordt bewaard. De doos bevat meestal briefwisseling, foto’s, certificaten en andere persoonlijke spullen. In het geval van mijn grootmoeder hadden deze papieren een verhaal dat verteld – en gehoord – moest worden, maar pas na haar dood kwamen deze documenten aan het licht. Misschien kwam het door zijn opvoeding dat mijn vader niet veel interesse toonde in deze papieren en dus werd het aan mij overgelaten om te proberen de fragmenten van het verhaal samen te voegen. Als ik met de nakomelingen van andere Joodse vluchtelingen over deze verantwoordelijkheid praat, realiseer ik me dat er in elke familie één persoon is die de plicht heeft om het familie-erfgoed te bewaren en dat het een paradox is om deze zware last zonder hulp te moeten en willen dragen terwijl je tegelijkertijd de geschiedenis moet delen.
Door mijn werk bij de Association of Jewish Refugees (AJR / Associatie van Joodse Vluchtelingen) was ik op de hoogte van verschillende archieven en gespecialiseerde informatiecentra met toegang tot bronnen die van onschatbare waarde bleken te zijn. Ik wist ook dat ik Keulen moest bezoeken om met eigen ogen de straten te zien waar zij en haar familie doorheen liepen en om een deel van mijn eigen identiteit terug te vinden. Een document in haar bezit viel me ook op omdat het niet in het Duits was geschreven, maar een bevestiging was van het Hooggerechtshof in Engeland van de ontbinding van het eerste huwelijk met mijn grootvader (Sally’s echtgenoot), waardoor hij met mijn grootmoeder kon trouwen. Dat was op zich al interessant om te weten, maar nog belangrijker was dat ik hierdoor zijn volledige naam en geboortedatum kreeg, waardoor ik onderzoek kon doen naar zijn kant van de familie. Zo ontdekte ik een geheel nieuwe dimensie van mijn identiteit: een niet-joodse en zeer Engelse afkomst, die (tot nu toe) teruggaat tot ongeveer 1300 in Cornwall (toevallig niet ver weg van Clevedon, waar Sally voor het eerst haar toevlucht zocht). Meer specifiek, naar een stad in het zuidoosten van Cornwall genaamd Constantine. Mijn grootvader van vaderskant en zijn broer werden in de eerste jaren van de twintigste eeuw in Londen geboren. Waarschijnlijk verwijzend naar hun afkomst, was de middelste naam van mijn grootoom Constantine! Ik groeide dus op in gebieden in Londen waar de Joodse gemeenschap woont en bereikte de trotse leeftijd ( toen nog) van 42 jaar (!) om me vervolgens te realiseren dat ik Engelser ben dan de koning.
Met behulp van aanwijzingen in de papieren van mijn grootmoeder kon ik ook het lot van haar ouders achterhalen, maar ik ben teleurgesteld dat er geen spoor is van wat er met haar broer Max is gebeurd. In oktober 1941 werd Sally’s moeder Rachel op een van de twee transporten van Keulen naar het getto van Lodz gedwongen. Gezien haar leeftijd van 54 jaar dacht ik aanvankelijk dat ze tijdens de reis was omgekomen. Ik was verbaasd toen ik hoorde dat ze niet alleen had overleefd en het getto had bereikt, maar dat volgens onderzoek door het NSDOK (NS Documentatie Centrum) in het El De Huis[1] archiefstukken bestaan die aantoonden waar ze daar gewoond zou kunnen hebben. Maar niets had me kunnen voorbereiden op het feit dat ze van Lodz naar Chelmno (Kulmhof) werd gebracht, waar ze werd vermoord in de eerste wrede poging van de nazi’s om mensen te laten stikken in een mobiele gaswagen.
Haar vader, mijn overgrootvader Meier, een textielhandelaar, was vanaf september 1939 een maand lang gedetineerd in de Gestapo gevangenis in Keulen; het is niet bekend hoe hij aan de “Polenaktion“ (Polen actie) is ontsnapt. Van daaruit werd hij naar Buchenwald vervoerd, waar hij het gevangenennummer 8222 kreeg. Alsof de vernedering en onmenselijkheid van het 12 uur per dag moeten werken in een steengroeve, met een karig rantsoen en een appèl van twee uur nog niet genoeg was, moesten de gevangenen in Buchenwald na hun terugkeer van de dwangarbeid ook nog een bloemen- en groentetuin verzorgen die naast elke barak lag. Dit extra werk werd zogenaamd gedaan in de ‘vrije tijd’ van de gevangenen, maar er werden straffen opgelegd als de tuinen er onverzorgd uitzagen.
De commandant van Buchenwald, Karl-Otto Koch, was zo vastbesloten om zijn kamp onmiskenbaar te maken dat hij niet hetzelfde bord met de inscriptie ‘Arbeit Macht Frei’ (“Werk maakt vrij” )boven de toegangspoort gebruikte als bij andere gevangenkampen, maar een groep de opdracht gaf om een alternatief te ontwerpen. Het resultaat: ‘Jedem das Seine’ (‘Ieder het zijne’). Dit getuigt van de diepe psychologische schade die de nazi’s de gevangenen probeerden toe te brengen naast de fysieke wreedheid.
Mijn overgrootvader overleefde niet alleen 18 maanden als dwangarbeider, maar overleefde ook de tuberculose-epidemie die woedde toen hij aankwam in de barakken waar hij aanvankelijk was ondergebracht. Zijn dood op 55-jarige leeftijd in april 1941 wordt gerapporteerd als hartfalen en longtuberculose, maar dit kan ook een eufemisme zijn geweest. Gevangenen die zich meldden bij de ziekenboeg kregen vaak dodelijke injecties of werden gewoon doodgeschoten. Het functioneren van een goed geleide bedrijf was de hoogste prioriteit voor de Nazi’s. Na zijn dood werden zijn bezittingen, samen met het bescheiden bedrag aan Reichsmark dat overbleef van zijn gevangenenloon, midden in de oorlog met grote efficiëntie teruggegeven aan mijn overgrootmoeder in Keulen. Zoveel individuele aspecten van de vervolging vervullen me met afschuw en verdriet, maar te weten dat ze haar dood tegemoet ging met de kennis dat haar man al gestorven was, lijkt wel als zout in de wonde. Hoewel, de gedachte om je dood tegemoet te gaan zonder het lot van je nabestaanden te kennen zou niet minder onverdraaglijk zijn.
En hoe zit het met Max? We weten alleen dat hij naar Zbaszyn is gedeporteerd, aan de Duits-Poolse grens, en vermoedelijk is omgekomen in het niemandsland. In tegenstelling tot zijn familieleden is er geen vermelding van hem, maar zoals gebruikelijk in de Asjkenazische Joodse traditie, ben ik naar hem vernoemd: de naam van iemand over wie ik heel weinig weet en van wie ik zelfs nog nooit ook maar een foto heb gezien. Maar we hebben zijn naam vereeuwigd, net als die van Rachel en Meier.

In maart 2022, bij de vierde poging, legden we een “Stolperstein” (struikelblok) voor mijn grootmoeder voor de voormalige flat waar ze toen woonden (nu de stadsbibliotheek op de hoek van de Fleischmengergasse en de Bayardsgasse).
In een brief van Sally’s moeder Rachel van 2 juli 1940 uit ze haar bezorgdheid over haar dochter van wie ze niets heeft gehoord. Ze schrijft dat ze nieuws heeft ontvangen van Max en dat het goed met hem gaat, maar dat ze erg eenzaam is.
Ze sluit de brief af met de woorden: “Moge de goede God ons schenken dat we in het komende jaar gelukkig en weer herenigd zullen zijn. Dan kunnen we allemaal elkaar alles in vrede vertellen. Ik groet je en kus je.”
Door een steen voor Sally te leggen, hebben we mijn grootmoeder op de een of andere manier weer herenigd met haar familie en de kleine buurt die haar thuis was voordat het onvoorstelbare gebeurde. En zo hopen we dat ze in vrede kan rusten in de zekerheid dat haar nakomelingen, waaronder nu ook haar acht achterkleinkinderen, haar naam niet vergeten zijn.
[1] uitgesproken als L-D Huis, genoemd naar de bouwer Leopold Dahmen, later hoofdkwartier van de Gestapo in Keulen, nu een gedenkteken met archief
Vertaling: Martin Reiter