Alfred Ullrich werd in 1948 te Schwabmünchen geboren en bracht zijn jeugd door in Oostenrijk. Na de opleiding als grafisch drukker volgde een eigen artistieke loopbaan als etser, videokunstenaar en performer. Vanaf 1980 werkt hij als kunstenaar in zijn eigen atelier, in het district Dachau. Hij organiseert al vele jaren workshops grafisch drukwerk voor kinderen, jongeren en volwassenen, in zijn mobiele drukkerij. In gesprek met de politicoloog en sociaalgeograaf Thorsten Fehlberg vertelt hij over zijn familiegeschiedenis en juist de invloed daarvan op zijn werk als kunstenaar.
Voor het eerst is deze bijdrage verschenen in Nevipe2021/1, uitgegeven door Rombuk – Bildung und Kultur in Rom e.V.
Thorsten Fehlberg: Beste Alfred, jij bent etser1, af en toe ook videokunstenaar en performer. Jij bent de zoon van een Sudeten Duitse vader en een Oostenrijkse Sintimoeder. Jouw werk richt zich op de vraag hoe de Duitse samenleving zich opstelt ten opzichte van de kleine Sinti- en Roma gemeenschap. Je zegt dat het voor jou een belangrijke zaak is om de eeuwenoude vooroordelen te bestrijden, die zich in het collectieve onbewuste genesteld hebben. Ik zou graag een chronologisch begin willen maken door eerst met jou over je familiegeschiedenis te praten. Daarna kunnen we uitgebreider ingaan op je werk als kunstenaar.
Je hebt enkele foto’s meegebracht om je geschiedenis te illustreren. Laten we dus maar met deze familiefoto beginnen. Wat kun je mij over deze foto vertellen? Wie staan erop?
Alfred Ullrich: Vooraan in het midden zitten mijn grootouders van moederszijde. Mijn grootouders en de andere kinderen werden in 1939 vanuit Wenen gedeporteerd. Allen, behalve mijn moeder en drie van haar broers en zussen die je hier ziet, zijn om het leven gekomen. Mijn moeder staat links achter m’n grootmoeder. Overlevenden zijn een broer, die rechts van haar staat en twee tantes, de een staat rechtsachter en de ander zit vooraan rechts. De eerste zoon van mijn moeder werd vermoord. Hij heette ook Alfred.
Mijn moeder zat in Ravensbrück en werd in Buchenwald door de Amerikanen bevrijd. In het “naaiatelier” van het KZ-Ravensbrück kreeg ze van een SS-er zodanige oorvijgen dat haar trommelvlies knapte. Dientengevolge kreeg ze een chronische oorontsteking en ze had vanaf die tijd een uiterst beperkt gehoor. Ze moest ook toezien hoe haar zuster voor haar ogen werd doodgeslagen. Ze werd gedwongen tot munitieproductie. Op haar manier bood ze weerstand door “blindgangers“ te produceren.
Thorsten Fehlberg: Jij bent dus ook met familieleden opgegroeid, die het nationaalsocialisme hebben overleefd. Kun je mij daarover meer vertellen?
Alfred Ullrich: Vanslechts weinig familieledeniseriets bekend over de toedracht van hun dood. Er brandden eigenlijk altijd gedenkkaarsen bij ons thuis. Wanneer de overlevenden bij elkaar kwamen, beklaagden zij zich – ook in tegenwoordigheid van ons als kinderen – over de vervolging door de Nazi’s. Wij kinderen begrepen weinig, maar leden onder de bedrukte sfeer. Pas later, op hoge leeftijd, heeft mijn moeder over de gewelddaden van de SS verslag gedaan. In feite was mijn moeder vrolijk en zong ze. Maar vaak was ze plotseling in zichzelf gekeerd en klaagde ze, als in een soort monoloog. Haar kinderen merkte ze dan helemaal niet meer op; ze maakte een afwezige indruk. Ook wanneer ze vermeed om rechtstreeks met ons te praten over de vervolging, dan nog was in dergelijke situaties haar last of verdriet merkbaar. In feite werd er dagelijks geklaagd en voor de “Gadschi”2 gewaarschuwd: “Die stelen!”, zei ze dan.
Met haar overlevende broer en zussen werd over de ellende in het concentratiekamp en over het verlies van verwanten gesproken. Als kinderen gingen wij dan meestal naar buitenomons aan dat alles te onttrekken, voorzover dat mogelijk was. De overlevenden hebben bij herdenkingen over het verleden gesproken zoals bij voorbeeld bij begrafenissen, waaraan naaste en verre verwanten deelnamen. Nu denk ik dat de permanente vernedering gedurende de nationaalsocialistische vervolging zich nog steeds in de families manifesteert.
Diverse verzoeken om schadeloosstelling van mijn moeder werden afgewezen. Pas na een televisie- toespraak van de Oostenrijkse Bondskanselier Franz Vranitsky eind jaren ’80, door tussenkomst van één van mijn zusters georganiseerd, verkreeg zij een schadeloosstelling en een pensioen.
Als kind genoot ik echter ook van de zomermaanden. We reden vanuit Wenen met paard en wagen de omringende Bundesländer in. In de tijd na de oorlog was er nog sprake van samenwerking tussen de Voralberger gordijnspinnerijen van Joodse groothandelaren in Wenen en de Sinti. In de afgelegen dalen werden wij verwacht, omdat deze goederen zeer in trek waren. Als kind zamelde ik bij de landelijke bevolking messen in, die geslepen moesten worden, en paraplu’s om te repareren. Daarvoor gold als betaling: melk, eieren en spek. Maar ook hooi voor de paarden. De grote verzendhuizen slokten langzaam maar zeker deze handelstraditie op.
Thorsten Fehlberg: In het voorgesprek heb je mij verteld dat de belevenissen van je moeder in de concentratiekampen jou ook hebben getraumatiseerd. Kun je wat meer vertellen over de invloed die ze op jou hebben gehad?
Alfred Ullrich: Het voor mij vaak onbegrijpelijke en niet te bevatten gedrag van de overlevenden en het voortdurend zich beklagen leidde ertoe dat ik mijn oren dichtstopte. Ook op school kon ik daarom het onderwijs niet volgen. Wat verder niet opviel; omdat de leerkrachten zich niet erg interesseerden waren in mijn deelname daaraan. Ook verloor ik mijn belangstelling voor school en ik ging liever wandelen. Omdat mijn moeder analfabete was, schreef ik mijn verontschuldigingen zelf. En ondertekende met drie kruisjes. Ik heb mij bekwaamd als handelsbediende en ben uit Wenen vertrokken. Na jaren doelloos rondtrekken in Europa bleef ik in München hangen, in het atelier voor handmatige druktechniek; omdat het werken met de handen mij goed lag. Ik heb voor kunstenaars in München op deze werkplaats gedrukt en deels met hen samengewerkt bij de realisering van hun plannen. Dit coöperatieve werk zorgde voor een onafhankelijke artistieke activiteit, die tot op heden voortduurt.
Thorsten Fehlberg: Hoe ben je gevormd door “de andere helft” van de familiegeschiedenis, die van je vader?
Alfred Ullrich: Het is aannemelijk dat mijn moeder na de bevrijding op weg ging naar haar geboortestad Wenen om naar nog levende verwanten te zoeken. Mijn ouders troffen elkaar in Enns, in een kamp voor “displaced persons”3). Mijn vader was Sudeten-Duitser en vermoedelijk lid van de SS. Zij gingen samen naar het Beierse Schwaben; daar zijn mijn zussen en ik geboren. Het huwelijk hield niet lang stand en onze moeder ging met ons terug naar Wenen. Door de “tweezijdige” familieachtergrond voelde ik me nergens op de juiste plaats thuis. Ik was op de een of andere manier een “buitenstaander onder buitenstaanders”.
Mijn moeder trouwde opnieuw om weer Oostenrijkse te kunnen worden. Mijn vader heb ik op 14 -en 17-jarige leeftijd in Beieren bezocht. Nadat hij me had verteld dat hij enthousiast op de NPD had gestemd, hechtte ik geen waarde meer aan verdere ontmoetingen met hem. Inmiddels is hij gestorven en ik zou graag informatie willen verkrijgen over zijn leven tussen 1939 en 1945.
Thorsten Fehlberg: Je hebt me verteld dat pijn, dood en kwetsbaarheid in je werk zijn terug te vinden. Hoe komt jouw familiegeschiedenis in je kunst tot uiting?
Alfred Ullrich: Graag gebruik ik versieringen van de oude witte kantgordijnen van mijn moeder als basis voor mijn kleurenetsen. Dat kun je bijvoorbeeld in de details van de kleurenets “Georggiritt” zien. In het begin van mijn artistieke loopbaan thematiseerde ik mijn Sinti-achtergrond niet om discussies over de maatschappelijke posities van Sinti en Roma te vermijden. Ik had de indruk dat men in de kunstenaarskringen waarin ik mij bewoog, zich niet bewust was van de achterstelling of van de nationaalsocialistische vervolging van Roma en Sinti. Pas vanaf de millenniumwisseling ben ik begonnen mijn herkomst artistiek te thematiseren, toen ik hoorde dat drie van mijn familieleden in het KZ-Dachau geïnterneerd waren. Zelf woon ik al tientallen jaren in het district Dachau.
Thorsten Fehlberg: Het begrip “Persilschein”4 kreeg vooral na de periode van de denazificatie een andere betekenis. Ontlastende getuigenissen van voormalige tegenstanders van het nationaalsocialisme konden verdachte nationaalsocialistische daders aan een goede reputatie helpen. Dit was gezien de criteria van de denazificatiewet voldoende om als “onbesproken” te worden bestempeld. Op de foto ziet men de installatie van nagemaakte Persildozen. Wanneer en waar heb je dit werk geïnstalleerd. Kun je me meer over de achtergrond van dit kunstwerk vertellen?
Alfred Ullrich: Ik heb de installatie in Berlijn (2011) en in München (2013) ingericht. Op een bruin, witgekalkt stuk golfkarton de frottage van een Persilverpakking: het bruine verleden overdekt met wit, “dat was het dan met de ‘denazificatie’ ”. Ik heb daar een schrijftafel opgebouwd en voor € 9,99 “Persilscheine” verkocht. Daar kon ieder een bewijs verkrijgen. Dat was voor mij een indicatie, hoe eenvoudig men zich van het eigen verleden kon ontdoen. Het FRIAC (European Roma Institute for Arts and Culture) nodigde vele kunstenaars uit bij de oprichtingsopening van deze stichting in het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar heb ik het Persilkarton ook tentoongesteld.
Thorsten Fehlberg: Wat is dan de volgende tentoonstelling, waar we iets van je kunnen zien?
Alfred Ullrich: Op de tentoonstelling “Resist! De Kunst van het verzet”, in het Rautenstrauch – Joest – Museum in Keulen is van mij een fotoserie te zien. De foto’s zijn van mijn actie “Parels voor de Zwijnen”, gefotografeerd door Barbara Scotch5.
Thorsten Fehlberg: Oké, hopelijk kan ik die dan spoedig zelf bekijken. Dit was echt een boeiend gesprek met jou, Alfred. Veel dank daarvoor.
Alfred Ullrich: Ja, veel dank voor de belangstelling, ik zie het als een gelegenheid om erop te wijzen dat naar mijn mening de Duitse samenleving zich zou moeten bezinnen op hun gedrag ten aanzien van Sinti en Roma in de periode na de oorlog.
1 Grafisch drukwerk
2 Neutraal begrip in de Romataal voor Niet – Roma en Niet-Sinti.
3 Doorgangskampen voor mensen die zich ten gevolge van de oorlog buiten hun eigen land ophielden; onder wie KZ-gevangenen, dwangarbeiders, etc.
4 Bewijs van “schoon” verleden
5 Bij de actie ging het om een kritische discussie met betrekking tot het (niet -) herdenken op het terrein van het voormalige concentratiekamp Lety, waar talrijke Roma gevangen zaten en werden vermoord. In het jaar 1970 werd op het terrein een varkenshouderij gevestigd, hetgeen voor de overlevende slachtoffers en hun nabestaanden zeer pijnlijk was. Activisten uit de gemeenschap zelf attendeerden op het schandaal. Pas vanaf eind 2017/begin 2018 kon de varkenshouderij worden opgeheven. Omstreeks 2023 moet daar een waardige gedenkplaats komen.
Vertaling: Wim van der Sluis