Thorsten Fehlberg ontmoette Edith Grube voor een gesprek over haar familiegeschiedenis om erachter te komen welke invloed deze heeft gehad op haar politieke engagement. Edith Grube werd in 1963 geboren in München Haidhausen. Haar vader, Werner Grube, werd als zoon van een Joodse vrouw en een communist in 1945 op 14-jarige leeftijd naar het concentratiekamp Theresienstadt gestuurd. Sinds 2007 is Edith Grube steeds politiek actiever geworden. Vooral het publieke debat en het verbod van de stad München om Stolpersteine op openbare grond te leggen, hebben haar politieke betrokkenheid “aangespoord”.
Thorsten Fehlberg: Hallo Edith, leuk dat je de tijd neemt en er ook zin in hebt om met ons te praten. Inge Kroll heeft ons aan elkaar voorgesteld en ik heb toen al veel over je gehoord. Vandaag willen we het een beetje hebben over je politieke betrokkenheid en wat de geschiedenis van je ouders en grootouders daarmee te maken heeft.
Kun je me vertellen hoe je politieke betrokkenheid begon?
Edith Grube: Mijn politieke betrokkenheid begon al toen ik nog niet eens geboren was. Mijn ouders gingen naar demonstraties: tegen oorlog, tegen kernenergiecentrales, voor vrede, voor betere arbeidsomstandigheden. Beide ouders zaten in de vakbond. Mijn moeder zat ook in de ondernemingsraad.
Thorsten Fehlberg: Dat begon echt al vroeg. En hoe was het nadat je geboren was?
Edith Grube: Ik heb er thuis altijd op de een of andere manier mee te maken gehad. Ik ging met mijn vader naar (verkiezings) evenementen van de DKP en we deelden folders uit. Ik was er van kinds af aan bij betrokken. Op school wist iedereen natuurlijk dat mijn vader, Werner Grube, een communist tussen aanhalingstekens was en dat hij Joods was. Ik had geen speciale status op school en op de kleuterschool, maar ik werd wel altijd een beetje anders behandeld.
Thorsten Fehlberg: Je bent opgegroeid in een zeer gepolitiseerde omgeving. Je vader en je oom, Ernst Grube, waren allebei actief. Er is zelfs een Wikipedia-artikel over je oom. Hoe erg was je erbij betrokken en wanneer kwam je in contact met de geschiedenis van de vervolging van je voorouders?
Edith Grube: Ik kan me nog herinneren dat we op 1 mei-demonstraties waren, bij de gedenkplaats voor het concentratiekamp in Dachau en bij vakbondsevenementen. Ik kan me ook evenementen herinneren waar ze actie voerden tegen oude nazi’s, waar waterkanonnen werden gebruikt, maar tegen ons. Deze evenementen werden dus mede georganiseerd door de vakbond. Mijn oom Ernst was er ook bij, hij was ook actief in de vakbond.
In het recreatiecentrum[1] kwamen ze op de een of andere manier op het idee om toch een beetje politieke voorlichting te geven. De sociaal werkers vroegen toen of mijn vader beschikbaar was om vragen te beantwoorden. Iedereen daar kende me, zelfs van de speelplaats, het Joodse meisje. Er was al wel interesse in haar geschiedenis en zo is mijn politieke werk misschien wel ontstaan.
Thorsten Fehlberg: Wat heeft je vader je ooit verteld over de nazitijd?
Edith Grube: Als kind heb ik het een en ander meegekregen. Maar ze wilden het ons ook gemakkelijk maken. Ik leerde nieuwe details over de geschiedenis van mijn vader en mijn oom tijdens deze evenementen van de eigentijdse getuigenissen. Maar als kind wisten we ook al dat de hele familie van mijn grootmoeder[2], al haar broers en zussen, de mannen en kinderen, de jongste was zes maanden oud, waren vermoord in de vernietigingskampen Sobibor, Treblinka en Piaski.
De familie van mijn vader heeft achter de oude synagoge gewoond. De huizen behoorden toe aan de Joodse gemeenschap en mijn grootmoeder was verpleegster in het Joodse ziekenhuis. Toen werd de synagoge gesloopt en werden de huizen van de gemeenschap weggenomen. En mijn vader heeft verteld dat hij geen fiets of tram meer mocht gebruiken. De elektriciteit en het water werden afgesloten. Beetje bij beetje. Op een gegeven moment kregen ze een opzegging.
Mijn vader, zijn broer Ernst en zijn zus Ruth werden van hun ouders gescheiden. De kinderen werden naar een Joods kindertehuis gestuurd. Mijn grootvader was communist en hij weigerde botweg om te gaan scheiden. Dat heeft waarschijnlijk het leven van de kinderen en mijn oma gered; de andere kinderen in het kindertehuis werden gedeporteerd en vermoord. Op 21 februari 1945 werden ze echter gedeporteerd naar het getto van Theresienstadt. Mijn vader bracht 12 maart, zijn 15e verjaardag, door in het concentratiekamp. Zij moesten samen met andere jongeren de doden op een kar gooien in Theresienstadt. Het Rode Leger heeft hen gered. Dit zijn dus allemaal dingen die ik me pas later echt realiseerde toen mijn vader op evenementen sprak.
Thorsten Fehlberg: Ik wil graag nog een stap terug doen en met je praten over je engagement. Het werd ook beïnvloed door de ervaring van je vader met vervolging. Wat is je motivatie om je vandaag in te zetten?
Edith Grube: Nou, ik ben over het algemeen een toegewijde democraat. Op de een of andere manier heeft dat ook te maken met mijn kindertijd en jeugd. Ik zet me in voor de herdenking van de misdaden tegen Roma, Yenish en Sinti. Als kind had ik een Jenische vriend, een reiziger. Maar de mensen reisden niet meer zoveel. De mensen die daar woonden hadden banen waarvoor ze moesten reizen: ze waren circusmensen, messenslijpers, mandenvlechters enzovoort. Maar ze werkten ook als dagloners voor de boeren in de omgeving. Ze werden beschreven als ” levend op de zigeunermanier “[3]. Maar het waren niet per se Roma, Sinti of Yenish, maar gewoon mensen die zo leefden.
En het was zo dat niemand iets met hen te maken wilde hebben. En dat kon me niet schelen, ik speelde met ze. Ze leefden in zeer armoedige omstandigheden en hadden geen badkamer. Wij hadden een badkamer en dan nam ik één of twee van hun meisjes één keer per week mee. Ik herinner me nog dat ze boven bij ons in bad gingen. Dan hoefden ze niet naar de openbare badhuizen.
Thorsten Fehlberg: Kun je me tot slot vertellen wat je vandaag wilt bereiken en wat je daarvoor doet?
Edith Grube: Het belangrijkste doel van mijn inzet vandaag is eenvoudig: ik wil begrip en interesse wekken en zo vooroordelen doorbreken.
De Stolpersteine heb ik begin jaren 2000 van mijn vader en mijn oom overgenomen. Vijf of zes jaar geleden deed ik flyers in brievenbussen als er in het verleden mensen hadden gewoond die vermoord waren. Het idee was om de huidige bewoners ervan bewust te maken dat er ook Stolpersteine gelegd konden worden. Ik breng familieleden van de vermoorde mensen in contact met het Stolpersteine Initiatief en doe public relations werk.
Als ik naar evenementen ga, politieke evenementen zoals het leggen van Stolperstenen of herdenkingsdagen voor de Sinti en Roma, die we nu al een paar jaar in München hebben, dan probeer ik natuurlijk ook mijn vrienden en kennissen mee te nemen. In het begin zei iedereen altijd tegen me: jij en je Stolperstenen. Nu zeggen ze het tegen me als ze over initiatieven horen: Jij, daar worden Stolperstenen gelegd. Dus ik bevorder het luisteren, zou ik nu toch eens zeggen, zowel privé als politiek.
Thorsten Fehlberg: Aan iedereen die meer wil weten over je familiegeschiedenis raad ik het boek “Wir kehren langsam zur Natur zurück” (“We keren langzaam terug naar de natuur”) aan. Het vertelt veel over de geschiedenis van het schildersbedrijf van je vader en ook over de antisemitische graffiti op zijn naamplaatje na 1945. Beste Edith, hartelijk dank voor het interview.
[1] Vergelijkbaar met een jeugdclub
[2] van vaderskant
[3] Nazi-jargon dat na 1945 nog steeds werd gebruikt. Tijdens het nationaalsocialisme leidde een dergelijke toeschrijving tot vervolging en moord
Vertaling: Martin Reiter