Vanaf 2 januari 2025 zou het Nationaal Archief in Den Haag haar grootste en meest geraadpleegde archief openbaar gaan maken: het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). De start is uitgesteld, maar de ambities zijn ongewijzigd. Voor Duitsland is het CABR ook van belang.
Het archief bestaat uit vier kilometer dossiers over de ruim 400.000 Nederlanders die werden verdacht van vrijwillige samenwerking met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij vormden 5 procent van de 9 miljoen inwoners die Nederland destijds telde en werden verdacht van bijvoorbeeld verraad, indiensttreding bij het Duitse leger, medewerking aan Duitse propaganda, lidmaatschap van de nationaalsocialistische partij (NSB), het onderhouden van intieme relaties met Duitse militairen of het economisch profiteren van de bezetting. Zij werden landverraders genoemd, of collaborateurs. Na de bevrijding werden ze op grote schaal gearresteerd en geïnterneerd. Zo ook mijn vader en grootvader.
De weerzin tegen deze collaborateurs werd in Nederland hoog en breed gedeeld. In januari 1941 had koningin Wilhelmina in een radiorede al aangekondigd dat er voor verraders in een vrij Nederland geen plaats meer zou zijn. Haar voorstel om hen na de bevrijding en masse over de grens met Duitsland te zetten bleek echter niet uitvoerbaar. Er werden politieke opsporingsdiensten in het leven geroepen die onderzoek deden naar de verdachten. Bij voldoende aanwijzing of bewijs volgde berechting door een tribunaal of bijzonder gerechtshof. Als de verdenking onterecht was of zeer licht, volgde vrijlating.
Voor 60.000 verdachten volgde uiteindelijk een veroordeling. In 1948 is een amnestieregeling getroffen voor de verdachten die nog niet voor de rechter waren verschenen. Langere internering was duur, en het was onzeker of meer onderzoek wel het bewijs opleverde dat nodig was om tot een veroordeling te komen. Nederland had de verdachten bovendien nodig als werkkrachten voor de wederopbouw. Om in aanmerking te komen voor de amnestie moesten de verdachten afstand doen van hun bezittingen en verloren ze (tijdelijk) hun stemrecht. Nederlanders die tijdens de oorlog in dienst van het Duitse leger waren getreden verloren bovendien het Nederlanderschap, zoals mijn vader.
Met de amnestie wilde de Nederlandse regering de hele collaboratie het liefst vergeten. De blik was voorwaarts: we moesten verder. Het omvangrijke CABR met getuigenverslagen, lidmaatschapskaarten, dagboeken, correspondentie, medische gegevens, gratieverzoeken en foto’s werd integraal opgeborgen op een veilige plek in het ministerie van Justitie.
Inzagebeleid
De omgang met het CABR was politiek gekleurd, concludeert Maartje van de Kamp in haar onderzoeksrapport ‘Afgeschermd geheugen’ in 2017. Na de bevrijding wilde de regering in het kader van de wederopbouw inzetten op een eensgezinde, positieve nationale herinnering aan de oorlogstijd. Ze stimuleerde de mythe dat heel Nederland verenigd was geweest in het verzet tegen de bezetter. De ongemakkelijke waarheid dat er tijdens de bezetting ook grootschalig werd weggekeken en gecollaboreerd, deed afbreuk aan die mythe en werd verhuld. Er werd geen onderzoek naar verricht. Nederlandse collaborateurs werden anonieme figuranten in de verhalen over de verzetshelden en slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.
De maatschappelijke aandacht voor collaboratie concentreerde zich op individuele gevallen: gratieverzoeken voor Duitse oorlogsmisdadigers die nog in Nederland vastzaten (Fischer, Aus der Fünten, Lages en Kotalla), Nederlandse oorlogsmisdadigers die waren ontdekt, ontsnapt of gearresteerd (zoals Menten, Faber en Bikker) en prominenten met een dubieus oorlogsverleden (zoals politicus Aantjes en de prinsen Claus en Bernhard).
Voor collaborateurs was dat gunstig: zij hoefden zich niet te verantwoorden en konden ongestoord een nieuw bestaan opbouwen. Ze hadden recht op inzage in hun dossier maar maakten daar zelden gebruik van. Ze hadden er geen belang bij. Door te zwijgen over hun daden en beweegredenen, zowel in het gezin al daarbuiten, konden zij hun naoorlogse vrijheid en verworvenheden beschermen. Het hielp hen ook bij het verdringen van hun daden en voorkwam dat hun kinderen hen moeilijke vragen zouden stellen en psychisch of maatschappelijk last zouden ondervinden van de keuzes die hun ouders maakten.
De nazaten van collaborateurs mochten de dossiers van hun familieleden inzien mits ze daarvoor schriftelijke toestemming van de betrokkenen kregen of konden aantonen dat deze waren overleden. Van die mogelijkheid werd in de eerste decennia na de bevrijding weinig gebruik gemaakt. Ze wisten niet van dat verleden, durfden geen toestemming voor inzage te vragen of kregen deze niet.
Eind jaren 90 kwam daar verandering in. Journalisten en wetenschappers ‘ontdekten’ het CABR als bron voor onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog. In 2011 publiceerden de journalisten Ad van Liempt en Sytze van der Zee over het opsporen van onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog (Jodenjacht en Vogelvrij). Het CABR was daarvoor een belangrijke bron gebleken. Het leverde veel nieuwe informatie op, ook over slachtoffers. Door dergelijke publicaties nam de maatschappelijke belangstelling voor collaboratie toe en werd de mythe van het vereende verzet genuanceerd: er waren helden en daders, goed en fout, maar tussen die uitersten lag een intrigerend gebied vol grijstinten.
Dat gebied werd interessanter gevonden naarmate in diezelfde periode meer Nederlanders in het CABR op zoek gingen naar hun familiegeschiedenis. De drempel daartoe was verlaagd. Vele voormalige verdachten waren overleden. Hun kinderen voelden zich minder bezwaard om de dossiers op te vragen en hadden daarvoor ook geen toestemming van hun ouders meer nodig. Bladerend in het CABR moesten zij hun weg zien te vinden in de wereld van zwart en grijs: hoe goed of fout was vader of opa nu werkelijk? Onder de 5 miljoen Nederlandse nazaten die inmiddels een voorouder hebben in het CABR, neemt de belangstelling voor dit vraagstuk, en dus ook voor het CABR, verder toe. Dat was reden voor het Nationaal Archief om bij het verjaren van de geheimhoudingsbeperking, het CABR online te willen plaatsen, zodat het vanaf elke computer raadpleegbaar is.
Er wordt een grote maatschappelijke impact verwacht van het online publiceren van het CABR. Die richt zich niet op de collaborateurs zelf. De enkele dossiers waarvan niet bekend is of de naamgevers nog in leven zijn, worden niet openbaar gemaakt. Tachtig jaar na de bevrijding is het onderwerp zowel in de beslotenheid van families als in de openbaarheid nog steeds omgeven met negatieve sentimenten als schaamte, verwijt, schuld, weerzin, verontwaardiging en vooroordelen. Nabestaanden zullen worden aangesproken op wat anderen in de dossiers hebben gelezen, of denken te hebben gelezen. Dat betreft (nabestaanden van) collaborateurs maar ook van anderen: slachtoffers, buren, collega’s, familieleden, huisgenoten, vrienden over wie wordt gesproken in relatie tot transacties, liefdes, verzet en verraad. Het Openbaar Ministerie zal op basis van het archief veel zaken krijgen over smaad, bedreiging en financiële claims.
Nederlandse en Duitse familieverbanden
Het CABR is ook voor Duitsland interessant. De meest voor de hand liggende reden is dat het archief ook informatie bevat over Duitsers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland verbleven. De eerste categorie bestaat uit de Duitsers die er in de periode 1933 – 1940 in slaagden om naar Nederland te vluchten uit angst voor vervolging door het naziregime. Het betrof vooral joden (43.000) maar ook socialisten, communisten, kunstenaars, vakbondsmensen, deserteurs en intellectuelen die door het naziregime als vijand waren bestempeld (7.000). Duitse communisten die naar Nederland waren gevlucht, liepen al voor de bezetting van Nederland kans te worden opgepakt door de Nederlandse politie en te worden uitgeleverd aan de Gestapo. Zij verbleven hier daarom veelal illegaal. Nederlandse collaborateurs spoorden onderduikers op en leverden hen uit aan het Duits gezag. Hierover is informatie opgenomen in CABR-dossiers. Het CABR bevat zodoende ook informatie over (Duitse) slachtoffers en degenen die hen hebben opgebracht.
De tweede categorie betreft de Duitse militairen die tijdens de bezetting in Nederland verbleven. De schattingen van hun aantal lopen uiteen van 50.000 tot 125.000 (momentopname in 1943). Nederland was voor veel Duitse soldaten een relatief aantrekkelijke plaats om gelegerd te zijn, aantrekkelijker dan te vechten aan het Oostfront of ingezet te worden in Oost-Europese landen waar verhoudingsgewijs meer grote terreurdaden door het Duitse leger werden gepleegd. Nederland werd dan ook gebruikt om Duitse soldaten even rust te geven. Een aantal van hen kreeg onderdak in Nederlandse gezinnen. Zij hadden, deels getrouwd in die Heimat, uiteraard contact met Nederlandse meisjes en vrouwen. Dat waren er 120.000 tot 150.000. Daaruit zijn 50.000 kinderen geboren, waaruit 350.000 nazaten zijn geboren.
De Duitse verwekkers hebben niet altijd van die zwangerschappen geweten omdat ze al uit beeld en onvindbaar waren toen de zwangerschap werd ontdekt, het vaderschap door de moeders aan anderen werd toegeschreven of de moeders het de verwekkers niet wilden vertellen. Duitse verwekkers die bekend waren met de zwangerschap in Nederland, zullen verleidingen hebben gehad om bij hun terugkeer in Duitsland hun vaderschap te ontkennen, betwijfelen en/of helemaal te verzwijgen. Hun namen en relaties kunnen echter voorkomen in de dossiers van het CABR. Over hen kan zijn gesproken door Nederlandse vrouwen die werden vastgehouden en verhoord op verdenking van het onderhouden van intieme relaties met Duitse militairen, wat indertijd als verraad werd beschouwd. Maar ook in verklaringen van Nederlandse vrienden, familieleden, huisgenoten en collega’s kunnen hun namen en relaties zijn vermeld.
Door het CABR online te plaatsen zullen Nederlandse en Duitse families verrast worden bij het ontdekken van (verhalen over) nog onbekende relaties en verwanten. Sommigen van hen zullen namen, data en misschien zelfs foto’s vinden van voorouders over wiens bestaan ze niet wisten. En voor velen zal die wetenschap vragen oproepen over de voorouders en de impact van de oorlogsperiode op de familiegeschiedenis. Er zullen ontmoetingen ontstaan tussen de Nederlandse 400.000 Nederlandse kinderen en nazaten van Duitse militairen en hun Duitse familieleden. Wie uit genealogische belangstelling een DNA-test laat afnemen en stuit op matches met Nederlanders danwel Duitsers vanaf 1940, doet er in ieder geval goed aan het CABR te gaan raadplegen.
De derde categorie bestaat uit de 241 Duitsers die verdacht werden van het begaan van oorlogsmisdaden in Nederland. Hun dossiers maken ook deel uit van het CABR en worden dus ook openbaar. Dat is niet alleen voor hun nabestaanden interessant. Hun dossiers bevatten ook informatie over degenen met wie zij samenwerkten, die voor- en tegen hen getuigden et cetera. Zo zullen ook nabestaanden van niet veroordeelde Duitsers ongemakkelijke informatie in het CABR kunnen lezen over hun voorouders.
De vierde categorie vormen de Duitse nabestaanden van Nederlandse collaborateurs die tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst traden van het Duitse leger of op andere wijzen tijdens de oorlog Duits staatburger werden genaturaliseerd. Velen van hen vluchten na de bevrijding van Nederland naar Duitsland om aan vervolging te ontkomen. Onder hen was angst om als collaborateur te worden ontdekt en aan Nederland te worden uitgeleverd. Daarom spraken ze – ook tegen hun familieleden – niet, gedeeltelijk of bagatelliserend over hun oorlogsverleden. Via het CABR komen ook verhalen over hun handelen online.
leerplek voor Duits erfgoedbeleid
Het online gaan van het CABR is uniek in zijn soort, staat op de site van het project vermeld. Wellicht is het daarmee ook een interessante proeftuin voor Duitse erfgoedinstellingen: is het voor hen interessant om hun (justitiële) archieven in relatie tot de Tweede Wereldoorlog online te plaatsen? De volgende thema’s hebben in Nederland al stof tot nadenken gegeven.
De eerste vraag is juridisch: mogen de archieven op deze wijze gepubliceerd worden? In Nederland is daartoe besloten door een samenwerkingsverband van drie rijksministeries. Zij vormen een consortium en zijn financier en opdrachtgever van dit project. Er zijn echter twijfels over de rechtmatigheid van hun besluit het CABR online te publiceren. Hoogleraar archivistiek aan de Universiteit van Amsterdam Charles Jeurgens verrichtte een risicoanalyse naar de juridische implicaties van de gekozen aanpak. Hij constateerde dat het online publiceren niet is geborgd in de Archiefwet. Deze is in Nederland gericht op het openbaar maken van documenten. Het doorzoekbaar maken en online publiceren ervan maakt er geen onderdeel vanuit. Er is dus geen wettelijke grondslag voor. Hij stelde bovendien dat het online publiceren in strijd is met de privacywet. Het vergroot het risico op schade voor zowel verdachten als andere betrokkenen en hun nabestaanden. De Autoriteit Persoonsgegevens die in Nederland toezicht houdt op de bescherming van persoonsgegevens heeft om die reden op uitstel van de start aangedrongen.
De tweede vraag is van ethische aard: als je alles uit de archieven mag publiceren, doe je dat dan ook? Waarvoor maak je een uitzondering? Wie bepaalt dat? Plaats je verhalen over verraad door Joodse informanten van de Gestapo en de Sicherheitsdienst als je weet dat dergelijke feiten misbruikt kunnen worden voor antisemitische doeleinden? Plaats je dossiers online over oorlogsmisdadigers als er geen bewijs is van hun overlijden?
Vragen over de medische impact van CABR-online zijn in Nederland ook aan de orde. Oude trauma’s en angsten herleven onder de (voorgenomen) openbaarmaking, ook bij de nazaten van collaborateurs. Vooral de eerste generatie, geboortejaren ongeveer 1925-1948, heeft geleden en gezwegen. Velen ondergingen trauma’s door internering (opsluiting), confiscatie van bezit (families dakloos en berooid), afwijzing (van uitsluiting tot geweld) en plaatsing in tehuizen en pleeggezinnen (misbruik). Herenigd met hun door de oorlog en internering getraumatiseerde ouders, was er – ook maatschappelijk – geen plaats voor hun leed, en geen zorg-op-maat. Ter voorbereiding op CABR-online wordt onderzoek verricht naar hun eventuele zorgbehoeften. Daarnaast wordt geanticipeerd op andere zorgvragen onder invloed van CABR-online.
De praktische vraag is natuurlijk ook welke vorm en kwaliteit van dienstverlening minimaal noodzakelijk is om het archief op een verantwoorde wijze online open te stellen voor het publiek. CABR-online anticipeert vooral op digitale zelfredzaamheid van geïnteresseerden. Er zijn meer dan 12 miljoen informatieve items opgenomen om antwoorden te helpen vinden op contextuele vragen over personen, gebeurtenissen, procedures en andere informatie met contextuele relevantie. Toch is dat niet toereikend. In Nederland zijn al 2,5 miljoen burgers niet in staat om te lezen of de computer te gebruiken. Wie helpt ze? En wie wel digivaardig is, komt er zonder hulp ook niet uit. De inhoud van de CABR-dossiers is uiterst ingewikkeld en onbetrouwbaar gebleken. Tot die conclusie kwam Jan Julia Zurné, universitair docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij deed er onderzoek naar. Zelfs voor professionele historici is het vaak onmogelijk om een betrouwbaar verhaal te reconstrueren over het denken en handelen van verdachten. Wie op zoek is naar waarheid, loopt vaak vast in onzekerheid en heeft ondersteuning nodig.
Persoonlijke betrokkenheid

© Rinke Smedinga
Mijn vader was 18 toen Nederland werd bezet, en lid van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB). Hij behoorde tot de eerste Nederlandse vrijwilligers die in Munchen de opleiding volgde voor de Waffen-SS. Vervolgens trad hij in 1941 in dienst van de Nederlandse Staatspolitie die was opgericht om het Nederlandse politieapparaat te nazificeren. Hij werd instructeur en achtereenvolgens ingezet in Tilburg, Amsterdam en tenslotte in Hooghalen, als bewaker in Kamp Westerbork, het doorgangskamp voor Joodse gevangenen.
Na het laatste transport van de joodse gevangenen uit Kamp Westerbork naar het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz (op 3 september 1944, waar ook Anne Frank deel van uitmaakte) trad mijn vader in dienst bij de Ordnungspolizei van het Duitse leger in Groningen. Na de bevrijding zat hij 3 jaar vast, en kwam hij – zonder veroordeling – vrij dankzij de amnestieregeling. Spijt had hij niet. Hij zag zichzelf als slachtoffer en is mijn voorbeeld in het leven, van hoe het niet moet. Ik probeer van zijn fouten te leren. Daartoe heb ik vanaf 1999 gepubliceerd en diverse projecten geïnitieerd. Sinds 10 jaar bezoek ik scholen om met kinderen te praten over mijn familiegeschiedenis, en wat we kunnen leren van de fouten die mijn vader heeft gemaakt.
Het CABR-dossiers van mijn vader heb ik meerdere keren geraadpleegd. De eerste keer was kort na zijn overlijden, in 2000. Bij leven had hij mij de toestemming tot inzage geweigerd. De grootste verrassing bij de raadpleging was wat er niet instond: de feiten waarover hij mij had verteld en die relevant waren voor het justitieel onderzoek naar zijn daden: het bijwonen van een executie in Kamp Westerbork en de moord op een man die door de Ordnungspolizei werd verdacht van betrokkenheid bij verzetsactiviteiten.
Ik ben blij met het online gaan van het CABR, ook omdat het familieverwantschappen tussen Duitsers en Nederlanders zichtbaar maakt. Tegelijk vrees ik dat de zelfredzaamheid van de Nederlandse burgers wordt overschat. Er is veel hulp nodig om de samenleving te helpen bij het bedienen van het systemen, het lezen van de dossiers, het duiden van de context en het begrijpen van wat er staat. Het is mijn hoop dat hier nog een additionele inspanning op gaat plaatsvinden.