In februari 2020 verscheen bij de uitgever Verbum het boek ‘Diamantkinderen’. Het gaat over joodse kinderen in Bergen-Belsen. De moeders van deze kinderen waren de vrouwen die begin december 1944 vanuit Bergen-Belsen op transport gingen naar Beendorf en vandaar april 1945, na een verschrikkelijke reis in Hamburg aankwamen. Beendorf was een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme en in Hamburg arriveerden ze weer in buitenkampen van Neuengamme. Deze vrouwen hadden het geluk kort daarna vandaar nog net voor het einde van de oorlog naar Zweden te komen.1 Dat wil zeggen, die overgebleven waren. Van de oorspronkelijk 108 vrouwen zijn 65 in Zweden aangekomen en daarvan zijn nog drie in Zweden gestorven. Hun kinderen die in Bergen-Belsen achterbleven is het, wat overleven aangaat beter gegaan. Van 46 kinderen die achterbleven is een jongen van 14 maanden in januari 1945 en een meisje van 11 kort na de bevrijding gestorven. Het boek is uitgekomen na de tentoonstelling “Kindern im KZ” in Bergen-Belsen van Diana Gring. Deze tentoonstelling is tot en met 26 juni 2022 te gast in de gedenkplaats Neuengamme. Waarschijnlijk in de oorspronkelijke vorm van 2018, d.w.z. zonder kennis van het boek.
Het boek van Bettine Siertsema bevat behalve de geschiedenis van de kinderen de treurige geschiedenis van de Nederlandse diamantairs in de tweede oorlog. Aanvankelijk werden de diamantairs verschoond van de deportaties. De Duitsers zouden een diamant slijperij opzetten om aan deviezen en industrie diamanten te komen met gebruik van de diamantairs. Zover is het niet gekomen. Naarmate de plannen van de Duitsers niet vooraan kwamen werd de groep steeds kleiner en de overgeblevenen verder uitgeperst. Er van uitgaande, dat de diamantairs diamanten verborgen hielden, moest voor elk voorrecht betaald worden. De diamantairs (met vrouw en kinderen) gingen zowel naar kamp Westerbork als naar kamp Vught.
Oorspronkelijk zou de diamantbewerking in kamp Vught plaats vinden. Als dan een bewerking in Bergen-Belsen besloten werd, zijn daar vanaf maart tot september 1944 de overgebleven diamantairs naartoe gestuurd. In Bergen-Belsen hadden de diamantairs aanvankelijk nog een bevoorrechte status. Ze woonden met familie tezamen in een eigen barak en om hun handen niet te beschadigen hoefden ze, in afwachting van de diamantbewerking, niet te werken. Begin december 1944 was het echter voorbij. De diamantbewerking was ook in Bergen-Belsen niets geworden. De mannen gingen naar Sachsenhausen waar slechts enkele overleefden. De bovengenoemde vrouwen, in de veronderstelling, dat de kinderen meekwamen, gingen naar Beendorf. Er werd een aparte transportlijst opgesteld voor de kinderen en ze werden ook in vrachtwagens geladen maar na een rondje rijden keerden die naar het kamp terug en lieten de kinderen voor een vrouwenbarak uitstapen.
Het is niet duidelijk wat de bedoeling met de kinderen was. Ze konden niet mee naar Beendorf. Siertsema schrijft, dat ze misschien het ergste voorhadden maar dat de chauffeurs dit niet over hun hart haalden. Voor de vrouwenbrak aan hun lot overgelaten hebben de vrouwen van de barak zich over de kinderen ontfermt. Hier begint dan de eigenlijke geschiedenis van “Luba en de Diamantkinderen”. Luba Tryszynska was een jonge Poolse Jodin die vanuit Auschwitz naar Bergen-Belsen gekomen was. Zij werd de hoofdpersoon in de redding van de kinderen en is bekend geworden als “Angel of Belsen”. Luba was met man, kind en familieleden naar Auschwitz gedeporteerd. Ze heeft blijkbaar als enige overleefd. Haar schoonmoeder had haar bij aankomst in Auschwitz haar kind uit de armen gerukt omdat die begreep dat moeders met kinderen geen kans hadden. In Bergen-Belsen werd Luba voor de verzorging van de kinderen geassisteerd door Hermina Schwarz en Ada Bimko. Bettine Siertsema heeft gebruik gemaakt van een groot aantal berichten en interviews van de kinderen en enige nog persoonlijk kunnen spreken. In het boek worden de interviews woordelijk weergegeven en aansluitend met het overige materiaal vergeleken en gecommenteerd. Daarbij uiten zich verschillen in de waarneming der getuigen. O.a. wat betreft de genegenheid tegenover de drie vrouwen. Algemeen zien ze Luba als de moedige en succesvolle organisator en Hermina als de moeder figuur. In de naoorlogse geschiedenis van de kinderen voelt Luba zich echter nog zo dicht verbonden met de Diamantkinderen, dat haar eigen kinderen zich benadeelt voelden. Ze was naar Amerika geïmmigreerd en voor de tweede keer getrouwd.
De beschrijving van de verschillende herinneringen en waarnemingen is een boeiend deel van het boek.2 De ergste ervaringen, en daarvan waren er genoeg, zijn ook bij de jongsten in herinnering gebleven. Bij de meer algemene gebeurtenissen lopen de herinneringen uiteen. Een van de groep beweerde zelfs, nooit in Bergen-Belsen geweest te zijn. Dat bleek als hij voor een reünie aangeschreven werd. De reünie 1995 in Amsterdam was een grote gebeurtenis. Luba was naar Amsterdam gekomen en ontving bij deze gelegenheid een onderscheiding.3 De reünie beïnvloedde de herinnering. Siertsema ziet een verschil tussen de getuigenissen van voor en na de reünie. Kinderen ontwikkelden hun eigen strategie in het concentratiekamp. Het schijnt dat de familie solidariteit bij de Diamantkinderen een belangrijke rol speelde. Ze waren van hun ouders gescheiden maar ze hadden veelal broertjes of zusjes en neefjes of nichtjes. Aangrijpend is de verantwoording die de toen 13 jarige Gerrit Cohensius overnam voor zijn driejarig neefje Gerrie van Praag.
Een groot deel van het boek beslaat het leven na het kamp. Bij de bevrijding hadden de kinderen nauwelijks een herinnering aan een leven voor het kamp. Zo ontstonden daarna ernstige problemen bij de aanpassing in een normale omgeving. De oudere hadden drie schooljaren gemist. Teruggezet in lagere klassen staken ze een hoofd uit boven de andere kinderen in de klas. Met dit nadeel zijn enige vlug en andere nooit helemaal terechtgekomen. De kampherinneringen en de familieverliezen heeft niemand van zich af kunnen schudden. Ingewortelde kamp reflexen zoals het slapen met de schoenen onder het kussen, zijn ook in het boek aan de orde. Volgens het boek hebben de Diamantkinderen hun later leven verbazingwekkend goed gemeesterd.
In het boek “Diamantkinderen” gaat het over 46 kinderen. De transportlijst Nr 1 van 5 december 1944 bevat 57 namen. Daarvan waren 46 na 1929, 10 na 1927 en een was 1914 geboren. Van de elf is Greta Aandagt op 2 mei 1945 in Bergen-Belsen gestorven en Schoontje Prinz is als vermist aangegeven. Van het gezin Aandagt overleefde slechts de moeder Cornelia, haar man Isac en zoon Jonas stierven in februari 1945 in Sachsenhausen. Cornelia Aandagt is op 4 mei 1945 in Malmö aangekomen. Volgens Siertsema zijn er van de 46 twee in Bergen-Belsen en twee na de terugkeer aan de gevolgen van het kamp gestorven. Al met al hebben de Diamantkinderen geluk gehad.
De tentoonstelling “Kinder im KZ” van de gedenkplaats Bergen-Belsen geeft een somberder beeld. Deze tentoonstelling toont weinig van de Diamantkinderen maar daarvoor meer van de kinderen in het geheel in Bergen-Belsen. Van de Diamantkinderen is slechts Hetty Verolme-Werkendam duidelijk aanwezig en er is de foto van de elf jarige Helene Rabbie in Bergen-Belsen die een Britse militair nam, kort voordat Helene daar stierf. Er is een lijst met (onvolledige) namen van 50 “unbekannte” kinderen die 13 september 1944 van Westerbork naar Bergen-Belsen gestuurd werden. Die zijn vandaar in november 1944 naar Theresienstadt gezonden en daar 5 mei 1945 bevrijd. In 2001 hebben de overlevenden, intussen over de hele wereld verspreid, een stichting in het leven geroepen.
1 Zie „1945 naar Zweden“
2 Zie het hoofdstuk: “De complexiteit van de herinnering”
3 Uit de hand van de locoburgemeester Edgar Peer. Het zou eigenlijk koningin Beatrix zijn maar die was net als de burgemeester Patijn verhindert.